EBARA GSD Series Translation Of The Original Instructions page 65

Standardised centrifugal electric pumps
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 4
- Neem de op het typeplaatje van de motor aangegeven grenswaar-
den voor stroom en frequentie in acht.
- Wij raden aan om een stroomonderbreker te installeren om even-
tuele ongevallen met elektrische schokken te voorkomen, evenals
een overstroombeveiliging specifiek voor motoren om schade als
gevolg van oververhitting te voorkomen.
- Houd, afhankelijk van het geval, bij het tot stand brengen van de
aansluitingen rekening met de motorvermogens:
a) Directe start (tot 5,5 kW) met driefasige motor (230/400V en
400/690V) (AFB. A1-A2)
b) Start ster-driehoek (aanbevolen vanaf 5,5 kW) altijd met driefasi-
ge motor (AFB. B). Mogelijke start met inverter, na controle van
de geschiktheid van de motorlagers bij het servicenetwerk van
Ebara (AFB. A1)
L1'
L2'
L3'
W2
U2
V2
U1
V1
W1
L1
L2
L3
W2
U2
V2
U1
V1
W1
L1
L2
L3
L1'
L2'
L3'
W2
U2
V2
U1
V1
W1
L1
L2
L3
- Controleer na de aansluiting en de start van de pomp, vanaf de zijde
van de motor, of de koelventilator draait in de richting aangegeven
door de pijl op de ventilatordeksel. In geval van een onjuiste draai-
richting moeten twee van de drie draden in de motorvoet verwisseld
worden.
9.5.2 ELEKTRISCH ONDERHOUD
ALLE WERKZAAMHEDEN OP DE MOTOR OF
ANDERE ELEKTRISCH GEVOEDE ACCESSOI-
RES MOETEN WORDEN UITGEVOERD BIJ UIT-
GESCHAKELDE APPARATUUR EN NA DE LOS-
KOPPELING VAN HET VOEDINGSNET.
- Controleer regelmatig dat de vereisten voor de montage en de
elektrische aansluiting worden nageleefd.
- Neem de frequentie voor de smering van de lagers en het type vet
in acht (in geval dit staat aangegeven op het typeplaatje van de
motor). In ieder geval wordt aangeraden om de lagers na drie jaar
te vervangen.
AFB. A1
Onderste spanning
(Verbinding met driehoek)
AFB. A2
Bovenste spanning
(Verbinding met ster)
AFB. B
(Start ster-/driehoekschake-
ling)
10. WERKING
10.1 VOORAFGAAND AAN HET STARTEN VAN DE POMP
1. Zorg ervoor dat er na de montage een spoeling van de leidingen is
uitgevoerd. Op deze manier wordt voorkomen dat onzuiverheden
defecten, lawaai en abnormale slijtage kunnen veroorzaken in de
nabijheid van de mechanische afdichting en andere delen van de
pomp.
2. Controleer of de waaier gemakkelijk draait door de as met de
hand te laten draaien. Mocht de beweging stug of onregelmatig
zijn, controleer de pomp dan omdat de mechanische afdichting
beschadigd zou kunnen zijn, of er kan sprake zijn van roest in de
pomp.
3. Controleer de technische gegevens van de motor zoals aangege-
ven op het typeplaatje.
4. Stel de pomp niet in werking zonder eerst de vloeistof van eerdere
gebruiken volledig te hebben afgetapt. In geval van een boven het
vloeistofniveau geplaatst systeem, met aanzuigende pomp, mo-
eten de pomp en de inlaatleidingen eerst gevuld worden. Bij een
boven het vloeistofniveau geplaatst systeem moet de pomp met
water gevuld worden door te handelen op de inlaat- en uitlaatklep-
pen. Controleer dat er in de pomp geen lucht aanwezig blijft door
hem handmatig te laten draaien (zie paragraaf 9.3).
5. Controleer als volgt de draairichting van de motor:
- Sluit de aanvoer- en inlaatkleppen.
- Start de motor gedurende 1 of 2 seconden en schakel hem dan
uit.
- Controleer visueel of de draairichting correct is aan de hand van
de ventilator van de motor. De draairichting staat aangegeven
met een pijl op jet pomphuis. Over het algemeen is de draai-
richting rechtsom wanneer men zich aan de zijde van de ventila-
tor van de motor bevindt.
10.2 START VAN DE POMP
STEL DE POMP NIET IN WERKING VOORDAT HIJ
GEPLAATST EN GEÏNSTALLEERD IS OP ZIJN DE-
FINITIEVE PLAATS VAN GEBRUIK. DEZE HANDE-
LING MOET GEBEUREN BIJ PERFECT AFGEDICH-
TE MOTORVOET.
1. Sluit de uitlaatklep. Open de inlaatklep indien deze gesloten is.
2. Activeer en deactiveer, één of twee keer, de startschakelaar van
de motor om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van afwijkin-
gen van de start.
3. Wanneer het toerental constant blijft op de nominale snelheid moet
de uitlaatklep geleidelijk geopend worden.
4. Controleer dat er geen aanzienlijke variaties optreden met be-
trekking tot de druk van de pomp en de door de motor opgenomen
stroom. Controleer dat er geen sprake is van aanzienlijke trillingen
en/of abnormale geluiden. Handel voor de volgende inwerking-
stellingen, wanneer de bedrijfsomstandigheden normaal zijn, op
dezelfde manier, in overeenstemming met de aanduidingen van
hoofdstuk 11. ONDERHOUD
5. In geval van een mechanische afdichting kunnen er aan het begin
kleine druppels optreden die meestal na de eerste 3/5 minuten van
werking niet meer aanwezig zijn. Vervolgens zijn enkele druppels/
dag toelaatbaar. Als het druppelen aanhoudt of toeneemt, raadple-
eg dan hoofdstuk 11. ONDERHOUD.
TIJDENS DE WERKING VAN DE POMP MOGEN
DE MOTOR, DE POMP ZELF OF DE VERPOMPTE
VLOEISTOF NIET WORDEN AANGERAAKT. GE-
VAAR OP BRANDWONDEN. MOGELIJKE TEM-
PERATUREN BOVEN DE 50°C. WACHT TOT HET
GEHEEL IS AFGEKOELD.
10.3 STOPPEN VAN DE POMP
Voordat de pomp gestopt wordt, wordt aangeraden de inlaatklep ge-
leidelijk aan te sluiten.
Als de pomp onverwacht is gestopt als gevolg van een stroomuitval,
moet de motorschakelaar worden losgekoppeld om te voorkomen dat
de pomp onmiddellijk gestart wordt bij het herstellen van de elektrici-
NL
65

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents