EBARA GSD Series Translation Of The Original Instructions page 64

Standardised centrifugal electric pumps
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 4
2. Monteer in de volgende gevallen eventueel terugslagkleppen (tus-
sen de pomp en de uitlaatklep):
- Op zeer lange leidingen.
- Als de manometrische opvoerhoogte groot is.
- Als de werking automatisch of in parallel is
- Als een reservoir onder druk wordt gevuld
- Om de gevolgen van waterslag te beperken
3. Monteer eventuele overdrukkleppen op die punten van het syste-
em waar de vorming van luchtbellen niet vermeden kan worden.
Er mogen echter geen overdrukkleppen gemonteerd worden op
de punten waar de druk lager is dan de atmosferische druk, omdat
de klep anders lucht zal aanzuigen in plaats van uitstoten.
4. Controleer tijdens de installatie dat de afdichtingen van de flenzen
aanwezig zijn en niet uitsteken naar de binnen- of buitenkant van
de leiding.
5. Controleer op een nieuw systeem dat de leidingen schoon zijn,
zonder defecten en lasresten. Het kan nuttig zijn om in deze geval-
len op de inlaatflens een tijdelijk filter te installeren (meestal voor
de eerste 48 uur van werking), om het binnendringen van eventue-
el vuil en resten te voorkomen.
6. Aanzuigende systemen:
- Het onderste uiteinde van de inlaatleiding moet ondergedom-
peld blijven op een diepte van ten minste tweemaal de diameter
van de leiding (2D) en een afstand tot de bodem van 1/1,5 maal
NL
de bovenstaande diameter (1~1.5D).
- Monteer een voetklep met filter aan het begin van de inlaatlei-
ding om het binnendringen van vreemde stoffen te voorkomen.
- De inlaatleiding moet geïnstalleerd worden met een opwaarts
verloop naar de pomp toe (meer dan 1%) om de vorming van
luchtbellen te voorkomen. De koppelingen tussen de leidingen
en de andere accessoires moeten zo worden uitgevoerd dat er
geen luchtaanzuiging tussen de verschillende elementen kan
optreden. Ze moeten dus perfect afgedicht zijn.
- Zorg ervoor dat de inlaatleiding zo kort en zo recht mogelijk is en
probeer onnodige bochten en trajecten te voorkomen. Vermijd
zones waar zich luchtzakken kunnen vormen, zoals aangege-
ven op de afbeelding (Afb.1). In dit gedeelte mag er geen afslui-
tklep gemonteerd worden.
- Installeer de pomp op een inlaathoogte volgens het project
- Tenzij het project voor de montage anders aangeeft, moeten
voor de inlaatleiding en de excentrische reductie de aanwijzin-
gen van deze tabel in acht worden genomen. De excentrische
reductie (Afb.2) moet geïnstalleerd worden met een opwaarts
verloop naar de pomp toe om de vorming van luchtbellen te vo-
orkomen.
64
DNA x
DNM
50 x 32
65 x 40
65 x 50
80 x 65
100 x 80
125 x 100
150 x 125
200 x 150
Gebruik, indien niet voorzien tijdens de bestelling, geen leidingen
met een DN (binnendiameter) die kleiner is dan aangegeven.
7. Bij systemen met belaste inlaat:
- Aangeraden wordt om een afsluitklep te monteren op de inlaat-
leiding om de handelingen voor demontage en revisie te vereen-
voudigen.
- Monteer de inlaatleiding met een opwaarts verloop naar de
pomp toe om de vorming van luchtbellen te voorkomen.
9.5 ELEKTRISCH SYSTEEM
Controleer de correcte afkoeling van de motor en houd de luchtinlaat-
en uitlaatopeningen vrij. Wij raden aan om de apparatuur te monteren
in een geventileerde ruimte en uit de nabijheid van warmtebronnen.
De afvoeropeningen van de condens moeten zich aan de onderkant
van de motor bevinden. Wanneer dit niet gevaarlijk is voor de be-
scherming van de motor, kunnen de aftappluggen verwijderd worden.
9.5.1 ELEKTRISCHE AANSLUITING
ALLE HANDELINGEN VOOR DE ELEKTRISCHE
AFB. 1
AANSLUITING VAN DE APPARATUUR MOETEN
WORDEN UITGEVOERD DOOR GEKWALIFI-
CEERD PERSONEEL EN IN AFWEZIGHEID VAN
ELEKTRISCHE SPANNING. ELEKTROCUTIE-
GEVAAR. GEBRUIK BESCHERMENDE HAND-
SCHOENEN EN ALLE DOOR DE PLAATSELIJK
GELDENDE REGELGEVING VOORZIENE BE-
SCHERMINGSMIDDELEN.
- Gebruik voedingskabels met een diameter die geschikt is voor het
maximale stroomverbruik van de motor en voldoet aan de plaatse-
lijk van kracht zijnde normen. Op deze wijze worden oververhitting
en/of spanningsval voorkomen (de spanningsval tijdens de inwer-
kingstelling moet minder zijn dan 3%).
- Verricht de aansluiting op de aarde. Controleer of de beschermin-
gsgeleider is aangesloten op de aansluitklem gemarkeerd met het
symbool
.
- Breng de kabels naar de klemmenstrook met een dusdanige bocht
dat het binnendringen van water langs de kabels wordt voorkomen
(zie afbeelding).
AFB. 2
- De contactoppervlakken van de aansluitingen moeten schoon blijven
en beschermd worden tegen roest. Plaats geen ringen of moeren
tussen de aansluitklemmen van de motor en die voor het netwerk.
- Controleer de hermetische afdichting van de kabelwartel om de op
het typeplaatje aangegeven beschermingsklasse te waarborgen.
- Voorkom de overdracht van mechanische spanningen naar de
klemmen van de motor.
1500 t.p.m.
DN leiding
Reductie
DN leiding
65
65x50
80
80
80x65
100
100
100x65
125
125
125x80
150
150
150x100
200
200
200x125
250
250
250x150
300
300
300x200
---
3000 t.p.m.
Reductie
80x50
100x65
125x65
150x80
200x100
250x125
300x150
---

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents