Trap Op Lopen; Trap Af Lopen; Trapfunctie; Hellingbaan Op Lopen - Otto Bock Meridium 1B1-2 Series Instructions For Use Manual

Hide thumbs Also See for Meridium 1B1-2 Series:
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 43

9.2.5 Trap op lopen

De positie wordt gestabiliseerd door sterke demping van de dorsale flexie bij verticaal
onderbeen. Afhankelijk van de aard van de prothese is het mogelijk alternerend een trap op
te lopen.
Houd u bij het trap op lopen altijd met één hand vast aan de leuning.

9.2.6 Trap af lopen

Deze functie moet bewust worden geoefend en uitgevoerd. Alleen wanneer de voetzool op
de juiste manier wordt neergezet, kan het systeem correct schakelen en kan de voet gecon­
troleerd worden afgerold. Om een vloeiend bewegingsverloop mogelijk te maken, moet de
beweging ononderbroken zijn.
Met de instelsoftware kan er een trapfunctie worden geactiveerd. Nadere informatie over de
trapfunctie is te vinden in het volgende hoofdstuk.
1) Houd u met één hand vast aan de leuning.
2) Zet het been met de prothesevoet zo op de traptrede, dat een zo groot mogelijk deel van
3) Zet de voet van het contralaterale been een trede lager dan hij eerst stond.
4) Zet het been met de prothesevoet twee treden lager.
5) Zet onder aan de trap bij de overgang naar het platte vlak een grotere stap, zodat de

9.2.6.1 Trapfunctie

De trapfunctie vergroot de afrolhoek bij het trap af lopen. Voor alternerend trap af lopen moet deze functie worden
ingeschakeld. Als alternerend trap af lopen niet gewenst is, kan deze functie uitgeschakeld worden. Voor nadere
informatie over het in-/uitschakelen zie pagina 272.

9.2.7 Hellingbaan op lopen

De voet stelt zich al bij de eerste stap in op de hoek van de hellingbaan en kan worden afge­
rold, wanneer de hiel of het midden van de voet de grond raakt. Hiervoor moet het onder­
been een bijna rechte hoek maken met de hellingbaan en moet de voet met het volledige
oppervlak worden neergezet.
Wanneer met een recht onderbeen eerst de voorvoet wordt neergezet (bijv. op extreem steile
hellingbanen), blokkeert de voet de dorsale flexie en maakt deze het mogelijk het bovenli­
chaam stabiel omhoog te bewegen.

9.2.8 Hellingbaan af lopen

De voet stelt zich al bij de eerste stap in op de hoek van de hellingbaan. De hiel kan worden
neergezet met een sterkere plantaire flexie, zodat de voet bij het afwikkelen met het volledige
oppervlak op de hellingbaan rust.
Na het neerzetten van de voet op de hellingbaan mag er niet met de knie worden tegenge­
werkt, maar moet het buigen van de knie bij hielcontact worden toegelaten (yielden). Alleen
dan kan de voet de beweging als lopen herkennen en is verder afrollen mogelijk. Zo kan het
lichaamszwaartepunt gecontroleerd omlaag worden gebracht.
Voor het lopen met een prothetische kniescharnier (hoger amputatieniveau dan onderbeen­
amputatie) is de plantaire flexie beperkt, om de buiging in het kniescharnier bij hielcontact te
ondersteunen (yielden).
1B1-2=* Meridium
de voet op de trede rust.
INFORMATIE: Afrollen over de rand van de traptreden is niet nodig.
Controleer daarbij of de knie en de prothesevoet deze beweging mogelijk maken.
prothesevoet correct wordt neergezet en weer kan omschakelen naar de normale gang­
fase.
Gebruik
267

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents