ZOLL Cool Line CL-2295AE/8700-0781-40 Instructions For Use Manual page 49

Intravascular heat exchange catheter kit
Table of Contents

Advertisement

De katheter inbrengen
1.
Verkrijg toegang tot de vena femoralis met behulp van de
gebruikelijke percutane technieken. De toegang moet worden
gehandhaafd met een voerdraad van 0,032 inch (0,81 mm).
Zie de Gebruiksaanwijzing voor voerdraden.
WAARSCHUWING. Probeer niet om een OTN-introducernaald
die geheel of gedeeltelijk uit zijn katheter is teruggetrokken,
opnieuw in te brengen.
Let op. Gebruik geen voerdraad van meer dan 0,032 inch
(0,81 mm) met de katheter.
2.
Houd de voerdraad op zijn plaats en verwijder de
introducerkatheter.
Let op. Behoud altijd een stevige grip op de voerdraad.
3.
Vergroot de in de huid gemaakte punctieplaats met de scherpe
kant van een scalpel dat uit de buurt van de voerdraad is
geplaatst. WAARSCHUWING. Snijd niet in de voerdraad.
Gebruik een vaatdilatator om de plaats zo nodig te vergroten.
Laat de vaatdilatator niet zitten zoals een verblijfskatheter om
het risico van mogelijke vaatwandperforatie tot het minimum
te beperken.
4.
Rijg de tip van de katheter over de voerdraad. Behoud altijd een
voldoende stevige grip op de voerdraad tijdens het inbrengen
van de katheter. Pak de tip van de katheter dicht bij de huid
vast en voer de katheter op in de ader. Plaats uw vingers net
proximaal van de ballon en ga verder met het opvoeren van
de katheter over de voerdraad.
5.
Gebruik de centimeterstreepjes op de katheter als referentie-
punten voor positionering en voer de katheter ten minste tot
de 18cm-markering op, om te verzekeren dat de proximale
infuuspoort in het bloedvat is.
6.
Houd de katheter op de gewenste diepte en verwijder de
voerdraad. Als na plaatsing van de katheter weerstand wordt
ondervonden bij het verwijderen van de voerdraad, zit er mogelijk
een knik in de voerdraad bij de tip van de katheter. Als er
weerstand wordt ondervonden, trekt u de katheter ongeveer
2 à 3 cm ten opzichte van de voerdraad terug en probeert
u de voerdraad te verwijderen. Als er opnieuw weerstand
wordt ondervonden, verwijdert u de voerdraad tegelijk met
de katheter.
Let op. Oefen geen overmatige kracht uit op de voerdraad.
7.
Controleer na verwijdering of de voerdraad intact is.
8.
Controleer de plaatsing van de katheter als volgt: sluit een spuit
op de distale infuusluerconnector aan en aspireer totdat een
onbelemmerde flow van veneus bloed zichtbaar is. Sluit de
infuusluerconnectors aan op de juiste luerlocklijn(en) zoals
vereist. De ongebruikte infuuspoort(en) kan (kunnen) volgens
het gebruikelijke ziekenhuisprotocol worden 'vergrendeld' met
de injectiedop(pen). De slang is voorzien van een schuifklem
waarmee de flow door de infuusluerconnectors kan worden
afgesloten wanneer wijzigingen aan de lijn en de injectiedop
worden aangebracht.
Let op. Om het risico van beschadiging van de slang als gevolg
van overmatige druk te minimaliseren, moet de klem worden
geopend voordat met een infuus door de luerconnector
wordt gestart.
Let op. Klem of sluit de IN- of OUT-lijnen niet af. Dit kan tot
een verstopte lijn en een mogelijk defect leiden.
9.
Fixeer voorlopig de insteekplaats en de katheter en leg een
verband aan.
10. Bij plaatsing via de vena subclavia of de vena jugularis verifieert
u de positie van de kathetertip onmiddellijk na plaatsing met
behulp van een thoraxfoto. Het röntgenonderzoek moet
aantonen dat de katheter zich in de rechterzijde van het
mediastinum in de vena cava superior bevindt, met het distale
uiteinde van de katheter parallel aan de wand van de vena
cava. De distale tip van de katheter moet iets hoger dan de
vena azygos of, indien beter gevisualiseerd, de carina van de
trachea worden gepositioneerd. Als de kathetertip verkeerd
is geplaatst, positioneert u de tip opnieuw en verifieert
u nogmaals. Bij plaatsing via de vena femoralis moet het
röntgenonderzoek aantonen dat de katheter zich in de vena
cava inferior bevindt, met het distale uiteinde van de katheter
parallel aan de wand van de vena cava. Als de kathetertip
verkeerd is geplaatst, positioneert u de tip opnieuw en verifieert
u nogmaals.
11. De proximale radiopake markering geeft het proximale uiteinde
van de ballon aan. Verifieer dat de ballon zich volledig in
het bloedvat bevindt. Als de katheter verkeerd is geplaatst,
positioneer hem dan opnieuw en verifieer nogmaals.
12. Zet de katheter vast op de patiënt. Gebruik de zijvleugels op het
aanzetstuk als primaire hechtplaats om het risico van migratie
van de katheter tot het minimum te beperken.
13. De ZOLL-hechttab en -clip kunnen ook worden gebruikt als
extra bevestigingspunt. Controleer of de katheterbody goed
vastzit en niet verschuift.
Let op. Gebruik uitsluitend de in de kit meegeleverde
ZOLL-hechttab en -clip. De katheter kan beschadigd raken
als andere tabs of clips worden gebruikt.
Let op. Hecht niet direct op de buitenkant van de katheter
om het risico van een ingesneden of beschadigde katheter
of een belemmerde flow in de katheter te minimaliseren.
14. Leg een verband aan op de punctieplaats volgens het
ziekenhuisprotocol. Verzorg de insteekplaats door het
verband op aseptische wijze nauwgezet regelmatig
te verwisselen.
15. Noteer in het patiëntendossier de lengte van de verblijfskatheter
en gebruik daarbij de centimeterstreepjes op de katheterschacht
als referentie. Regelmatige visuele beoordeling is nodig
om te controleren of de katheter niet is verschoven.
16. Bevestig een geprimede opstartkit aan de katheter: sluit de
mannelijke luerconnector van de opstartkit aan op de vrouwelijke
IN-luerconnector (aangeduid als 'IN') van de katheter. Sluit de
vrouwelijke luerconnector van de opstartkit aan op de mannelijke
OUT-luerconnector (aangeduid als 'OUT') van de katheter.
Er zijn witte 'ZOLL'-tags losjes aangebracht op de IN- en
OUT-verlengslangen om ze te helpen identificeren.
Opmerking. De IN- en OUT-luerconnectors van de opstartkit
zijn uitsluitend bestemd voor aansluiting op de IN- en
OUT-luerconnectors van de katheter. Ze hebben speciale
aansluitingen van ZOLL en zijn oranje van kleur voor een
gemakkelijke identificatie.
17. Zorg dat er voldoende steriele fysiologische zoutoplossing
aanwezig is bij de uiteinden van de luerconnectors
om een luchtvrije aansluiting te maken. Raadpleeg
de bedieningshandleiding.
WAARSCHUWING. Als de verbinding van de opstartkit met
de katheter niet op juiste wijze wordt gemaakt, kan dit leiden
tot een defecte katheter. Bevestig de (oranje) luerconnectors
van de opstartkit niet aan de donkerblauwe, witte of bruine
infuusluerconnectors.
Let op. Bevestig de opstartkit niet aan de distale poort.
Let op. Plaats geen plugkraantjes in de lijn die per ongeluk
kunnen worden gesloten. Dit kan tot een verstopte lijn en een
mogelijk defect leiden.
18. Pomp fysiologische zoutoplossing door de opstartkit en de
katheter om te controleren of alle aansluitingen goed vastzitten
en er geen lekken zijn. Zorg dat alle resterende lucht uit het
systeem wordt verdreven zoals beschreven in de
bedieningshandleiding.
49/131

Hide quick links:

Advertisement

Table of Contents
loading

This manual is also suitable for:

Cool line cl-2295co/8700-0781-14

Table of Contents