7. Functiecontrole
7.1 Termijnen
Voer maandelijks een functiecontrole van het apparaat uit. Een uitzondering hierop vormt
de zuurstofsensor.
De zuurstofsensor moet dagelijks gekalibreerd worden.
Wij adviseren voor elke hernieuwde inbedrijfstelling de accucapaciteit te controleren.
Wanneer u fouten vaststelt bij de functiecontrole, mag u het therapieapparaat niet meer
toepassen totdat de fouten zijn verholpen.
7.2 Uitvoering
1. Monteer het therapieapparaat bedrijfsklaar.
2. Sluit de opening van het slangsysteem af bijv. met een afsluitstop. Wanneer u de
opening van het slangsysteem met de duim of het handvlak afsluit, moet u om
hygiënische redenen hierbij geschikte wegwerphandschoenen dragen.
3. Schakel het apparaat in door op de in-/uitschakeltoets
apparaat correct functioneert, moeten er na het inschakelen twee verschillende
akoestische signalen klinken en beide lichtdiodes naast de alarmbevestingstoets
moeten gaan branden.
4. Wanneer de TA-modus actief is wacht u ca. 4 minuten, tot de analysefase beëindigd
is. Voer dan de hierna beschreven controles uit.
5. Als de softstart ingeschakeld is, schakelt u deze uit door op de softstarttoets
drukken.
Naar gelang de ingestelde bedrijfsmodus controleert u nu de volgende functies:
Modus
TA S
Functie
Triggeren
–
Flowsensor/
•
druksensor
Alarmen
•
186
NL
Functiecontrole
SX
T ST
SXX* CPAP PCV aPCV PSV VCV* aVCV* SIMV
*
•
–
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
te drukken. Wanneer het
–
–
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
te
–
•
•
•
•
•
•
•
•