Otto Bock Dorso Osteo Care 50R20 Manual page 27

Spinal orthosis
Hide thumbs Also See for Dorso Osteo Care 50R20:
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 9
rugbekleding (B), de tailleriem (D) en de schouderriem (C) van de rugplaat (A). Vervolgens moet
u de rugplaat (A) nauwkeurig aanpassen aan de vorm van de wervelkolom en daarbij rekening
houden met de gegeven paspunten (C7/bilnaad). Tussen rugplaat en wervelkolom mogen zich
enerzijds geen holle ruimtes bevinden, maar anderszijds mag de rugplaat ook geen druk uitoefe-
nen. Hierna brengt u de rugbekleding (B) met het klittenband terug op zijn plaats en maakt u de
schouderriem (C) weer vast aan de genummerde bevestigingslussen (1 – 4) en de tailleriem (D)
aan de bevestigingslussen (5 – 8).
6 Aanleggen en passen
De orthese wordt aangelegd volgens het rugzakprincipe (afb. 4). Open hiervoor eerst de kunst-
stofsluiting (G) van de schouderriem (C) en daarna de klittenbandsluiting aan de ene kant van de
buikpelotte (naar keuze rechts of links). Breng de orthese nu aan als een rugzak en wel zo, dat
de rugplaat (A) met de rugbekleding (B) tegen de rug aanligt. Positioneer de buikpelotte (E) in het
midden van de buik en sluit de klittenbandsluiting (afb. 5). Sluit daarna de kunststofsluiting (G)
onder de borst (afb. 6). Stel de schouderriem (C) en de tailleriem (D) met behulp van het klitten-
band in op de juiste lengte. Na verwijdering van de kunststofsluiting (G) kan de schouderriem (C)
bovendien aan weerszijden worden ingekort (afb. 8). Plaats de sluiting vervolgens met behulp van
het klittenband terug. De kunststofsluiting (G) moet zich altijd precies middenvoor bevinden.
Om het een patiënt die beperkt is in zijn beweeglijkheid, gemakkelijker te maken de orthese aan te
trekken, kunnen optioneel de meegeleverde rompriempjes (K) worden aangebracht. Maak hiervoor
eerst de bevestigingslussen (3 + 4) van de schouderriem (C) los van de rugplaat.
Bevestig de rompriempjes (K) in de genummerde openingen (3 + 4) aan de rugplaat (A) (afb. 9),
plak de meegeleverde bekleding (L) op de rompriempjes en pas de vorm van de riempjes koud
en met de hand aan de vorm van het lichaam aan. Haak de bevestigingslussen (3 + 4) van de
schouderriem (C) in de daarvoor bedoelde openingen in de rompriempjes (afb. 10).
Om insnoeren te voorkomen, mag de schouderriem (C) niet te strak worden aangetrokken. Er moet
gemakkelijk een vinger tussen de riem en de schouder geschoven kunnen worden.
De in het midden van de buik gepositioneerde buikpelotte (E) moet het lichaam goed omsluiten.
Stel de tailleriem (D) in op de juiste lengte, zodat hij goed aansluit. De riemen mogen nergens
worden verdraaid.
7 Na het passen
Wanneer de orthese goed zit en de juiste pasvorm heeft, vervangt u het klittenband door de be-
vestigingsclips (J) (afb.11). Klink de schouder- en tailleriem met de hand vast. Gebruik de grote
bevestigingsclips voor de schouderriem (nummer 1 – 4) en de tailleriem (nummer 7 + 8) en de kleine
bevestigingsclips voor de nummers (5 + 6) van de tailleriem.
Leg de patiënt uit hoe hij de orthese moet aan- en uittrekken en hoe de orthese goed zit en de
juiste pasvorm heeft. Oefen het aan- en uittrekken van de orthese samen met de patiënt.
8 Bijwerkingen
Let op!
Alle hulpmiddelen – zowel bandages als orthesen – die aan de buitenkant van het
lichaam worden aangelegd, kunnen wanneer ze te strak zitten, lokale drukverschijnselen
veroorzaken en in een enkel geval zelfs de door het betreffende lichaamsdeel lopende
bloedvaten of zenuwen afknellen.
27

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents