EBARA BSP SS Operating And Maintenance Manual page 57

Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 9
de deksel van het elektrische bedieningspaneel zijn aangebracht. Ook
de elektroden van het vloeistofniveau moeten volgens de aanwijzin-
gen worden aangesloten. Voorafgaand aan de aansluiting tussen het
elektrische bedieningspaneel en het elektriciteitsnet moet met behulp
van een circuittester gecontroleerd worden dat er geen elektriciteit
aanwezig is in het bedieningspaneel. Voordat de aansluiting van het
elektrische bedieningspaneel wordt voltooid, moet de isolatie van de
stroomkabel met een Meger Tester gecontroleerd worden.
7.4 APPARATUUR VAN HET BEDIENINGSPANEEL
1) Hoofdstroomonderbreker gebruikt voor de loskoppeling van de
stroom naar het bedieningspaneel.
2) Thermisch relais gebruikt voor de beveiliging van de motor tegen
een te grote stroomabsorptie.
3) Zekering gebruikt voor de bescherming van de lijn tegen kortsluitin-
gen van de stroomkabels of de motor.
4) Bedieningstoets
5) Regelrelais vloeistofniveau, gebruikt voor de controle van het wa-
terpeil en om te voorkomen dat de pomp zonder water functioneert,
met gebruik van de elektroden vloeistofniveau die in de put zijn
geïnstalleerd. Wanneer het water het vereiste niveau bereikt, wordt
de pomp automatisch opnieuw gestart.
6) Elektroden vloeistofniveau verbonden door middel van kabels met
het regelrelais vloeistofniveau.
7) Relais voor fasebescherming gebruikt om de pomp te stoppen in
geval er een probleem is met een van de fasen.
8) Ampèremeter gebruikt voor de weergave van de stroomabsorptie
van de motor.
9) Voltmeter gebruikt voor de meting van de bedrijfsspanning.
Op het bedieningspaneel moeten er waarschuwingslampjes zijn die
de gebruiker waarschuwen voor onverwachte gebeurtenissen. Be-
dieningspanelen moeten beveiligd worden tegen kortsluiting. Verder
moeten ze goed geïsoleerd worden en beschermd worden tegen
vocht, stof en water.
8. GEBRUIK EN START
ZORG ERVOOR DAT DE MOTORISCH AANGEDREVEN POMP
NOOIT ZONDER WATER FUNCTIONEERT. DIT ZOU DE INWENDI-
GE ONDERDELEN ERNSTIG KUNNEN BESCHADIGEN.
8.1. ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Voorafgaand aan de start van de pomp moet worden vastgesteld of
alle voorafgaande controles en alle waarschuwingen in overweging
zijn genomen.
Voorafgaand aan de start van de pomp moet de spanning van het
systeem worden gemeten. De gemeten waarde mag niet meer dan
5% lager en 10% hoger zijn dan de nominale waarde voor de drie fa-
sen. Als de spanning grotere verschillen ten opzichte van de nominale
waarden vertoont, mag de pomp niet gestart worden tot de correcte
spanning voor de motor wordt hersteld.
Op het bedieningspaneel moet een thermisch relais worden voorzien,
op basis van de ampèrewaarde aangegeven op het typeplaatje van de
motor. Op Y/∆ motoren moet het thermische relais worden ingesteld
voor 58% van de waarde op het typeplaatje van de motor.
8.2. STARTSCHEMA
Voor dompelpompen die functioneren met een frequentieomvormer
moet de afstelling en programmering van de frequentieomvormer ge-
beuren zoals in de bijgevoegde gebruiksaanwijzing. Het minimale toe-
rental van de motor van de dompelpomp is 30 Hz, het start-/stopver-
loop voor de motorpompen moet kort worden gehouden (2-3 sec. max.
lage frequentie en omwentelingen en een hoog start-/stopverloop kan
de motor en de lagers beschadigen). Voor de correcte afstelling van
de omwentelingen van de motor en het start-/stopverloop wordt ver-
wezen naar de gebruiksaanwijzing van de frequentieomvormer. De
afstelling en programmering van het apparaat mag uitsluitend worden
uitgevoerd door gekwalificeerde elektriciens. Niet-naleving van deze
voorschriften kan leiden tot de beschadiging van het apparaat, de mo-
tor en de pomp en vormt een risico op elektrische schokken!
Storingen veroorzaakt door de werking van motorpompen met een
onjuiste afstelling van het apparaat en de niet-naleving van de aanwij-
zingen worden niet gedekt door de GARANTIE.
Voorafgaand aan de start van de pomp moet de klep van de lijn op de
halfopen stand worden geplaatst. Tussen de pomp en de klep moet
er een manometer worden geïnstalleerd voor de meting van de druk.
Vervolgens kan de pomp gestart worden. De afvoerdruk van de pomp
kan op de manometer worden afgelezen. De manometer geeft infor-
matie over de draairichting: als de pomp in de verkeerde richting draait,
zal hij het werkelijke niveau van de drukwaarde niet kunnen bereiken.
Bij gesloten schuifklep moet de motor gestart worden voor de rotatie in
beide richtingen gedurende enkele seconden, om de waarden van de
manometer af te lezen. De juiste draairichting is de richting die op de
manometer de hoogste druk aangeeft.
Als de drukwaarde tijdens de werking van de pomp gestaag afneemt,
terwijl de schuifklep op dezelfde stand blijft, duidt dat op een probleem.
In dit geval zou het waterpeil in de put lager kunnen zijn of er zou spra-
ke kunnen zijn van gaten of lekken van de buizen van de drukleiding
of in de put.
De pompen moeten nooit functioneren op een positie waarbij ze meer
stroom dan hun nominale waarden absorberen. Als de stroomabsorp-
tie van de motor hoger is dan de nominale waarde op het typeplaatje,
moet de klep gesloten worden tot deze waarde naar de lagere nomi-
nale waarde daalt.
Voor pompen met 6"elektrische onderwatermotoren zijn maximaal 20
start-/stopgebeurtenissen per uur toegestaan.
Voor 8" elektrische onderwatermotoren zijn maximaal 10 start-/stopge-
beurtenissen per uur toegestaan.
Als deze waarden worden overschreden en de motor vaker wordt ge-
start, zal de motor beschadigd worden en wordt de schade als gevolg
van deze situatie niet gedekt door de GARANTIE.
Na het bepalen van de correcte draairichting van de pomp, moet hij
voor een tijdje functioneren bij een dichtere stand van de schuifklep.
De uit de put afkomstige hoeveelheid zand moet periodiek gecontro-
leerd worden. De Ebara 6" - 8" dompelpompen zijn bestand tegen
respectievelijk 50 m³/uur. Als er sprake is van een grotere hoeveelheid
zand, zal de pomp sneller slijten: de in deze gevallen veroorzaakte
storingen worden niet gedekt door de GARANTIE. Als er sprake is van
een grotere hoeveelheid zand, moeten suggesties worden gevraagd
aan de bedrijven die putten graven. Alvorens de pomp automatisch
te laten functioneren, moet de instellingen van het thermische relais
gecontroleerd worden. Een van de zekeringen moet worden uitgeno-
men: de motor moet voor deze controle met twee fasen functioneren.
In dit geval moet het thermische relais de pomp binnen ongeveer 30
- 40 seconden stoppen. Deze test moet herhaald worden voor alle drie
fasen; telkens moet de motorstarter kunnen afkoelen, gedurende 3 en
10 minuten voor respectievelijk de motoren 6" en 8".
Na deze controle mag de pomp automatisch functioneren.
8.3 GEBRUIK VAN DE KOELMANTEL
De koeling van de onderwatermotoren wordt verzorgd door de stro-
ming van het water rond de motor. De stroming van water rond de
motoren is van vitaal belang tijdens de installatie van de dompelpomp.
Het debiet is afhankelijk van de diameter en het vermogen van de
motor. Het belangrijkste aspect voor een lange levensduur van onder-
watermotoren is de goede koeling van de motor. De voor de goede
koeling vereiste stroomsnelheid rond de motor wordt aangegeven in
de onderstaande tabel.
De voor de goede koeling vereiste stroomsnelheid rond de motor
wordt aangegeven in de onderstaande tabel.
Als de motor wordt geïnstalleerd in een open waterlichaam (bijv. een
zwembad), of als de diameter van de put veel groter is dan die van de
motor, moet er een koelmantel (Flow Inducer Sleeve) worden gebruikt
om de in de bovenstaande tabel aangegeven stroomsnelheden rond
de motor te garanderen. Het belangrijkste aspect voor een lange le-
NL
57

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents