Snapper Rider REX-300 Operator's Manual page 154

Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 1
wanneer deze met een grasopvangzak of andere hulpstukken
is uitgerust.
10. PLAATS uw voet niet op de grond om de machine te trachten
te stabiliseren.
11. GEBRUIK de machine niet op nat gras. Door de verminderde
tractie zou de machine kunnen wegschuiven.
12. Schakel een versnelling in die langzaam genoeg is zodat u op
een helling niet hoeft te stoppen of te schakelen. Zelfs als de
remmen naar behoren werken, kunnen de banden op hellingen
hun grip verliezen.
13. GEBRUIK de machine NIET in omstandigheden waar tractie,
besturing of stabiliteit onzeker is.
14. Houd de machine altijd in versnelling bij het afrijden van hel-
lingen. Schakel de maaier NIET in vrijloop (of activeer hydrorol-
vrijgave niet) om van een helling af te rijden.
15. De machinestabiliteit wordt getest conform de betreffende
ANSI B71 standaard met een bestuurdersgewicht van 90 kilo.
Om het risico van omvallen of omrollen zo veel mogelijk te
beperken, moeten bestuurders die meer wegen dan 90 kilo
een nog lagere rijsnelheid en hellingspercentage aanhouden bij
het maaien.
Voorbereiding
1. U dient de instructies en de waarschuwingen in deze handlei-
ding en op de machine, de motor en de hulpstukken te lezen,
te begrijpen en op te volgen. Zorg dat u de bedieningselemen-
ten en het correct gebruik van de machine kent vooraleer u de
machine start.
2. Enkel volwassen personen met verantwoordelijkheidsgevoel
mogen de machine bedienen en enkel nadat ze correct geïn-
strueerd zijn.
3. Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van 60 jaar
betrokken zijn bij een groot percentage van ongevallen met
maaiers die letsel tot gevolg hebben. Gebruikers in die leeftijd-
categorie moeten beoordelen of zij in staat zijn de maaier veilig
genoeg te gebruiken om zichzelf en anderen te behoeden voor
ernstig letsel.
4. Ga extra voorzichtig om met brandstof. Brandstof is ontbrand-
baar en de dampen zijn ontplofbaar. Gebruik uitsluitend een
goedgekeurde brandstoftank. U mag de brandstofdop NIET
verwijderen en GEEN brandstof bijvullen wanneer de motor
loopt. U mag uitsluitend in de buitenlucht brandstof bijvullen
met uitgeschakelde en afgekoelde motor. Veeg gemorste
brandstof af van de machine. NIET roken.
5. Oefen het bedienen van de machine met UITGESCHAKELDE
maaibladen om de bedieningselementen te leren kennen en uw
bekwaamheid om de machine te besturen verder te ontwikke-
len.
6. Controleer het te maaien gebied en verwijder alle voorwerpen
zoals speelgoed, draden, stenen, takken en andere voorwer-
pen die verwondingen zouden kunnen veroorzaken wanneer ze
door het maaiblad worden weggeslingerd of het maaien zou-
den kunnen hinderen.
7. Houd personen en huisdieren weg uit het maaigebied. Als
iemand binnen het maaigebied komt, moet u de maaibladen
onmiddellijk UITSCHAKELEN, de motor AFZETTEN en de
machine STOPPEN.
8. Controleer regelmatig of schermen, deflectoren, schakelaars,
bedieningselementen voor het maaiblad en andere veiligheids-
voorzieningen goed werken en zijn aangebracht.
10
9. Zorg dat alle veiligheidsstickers duidelijk leesbaar zijn. Vervang
ze indien ze beschadigd zijn.
10. Bescherm uzelf tijdens het maaien en draag een veiligheidsbril,
een stofmasker, oorbescherming, een lange broek en stevige
schoenen.
11. Zorg dat u weet hoe u de maaibladen en de motor snel kunt
UITSCHAKELEN zodat u voorbereid bent op mogelijke nood-
gevallen.
12. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op een aan-
hangwagen of vrachtwagen zet of ze eraf haalt.
13. Controleer grasopvangcomponenten frequent op tekenen van
slijtage of beschadiging en vervang ze indien nodig om verwon-
dingen te vermijden door weggeslingerde voorwerpen die door
zwakke en versleten plekken dringen.
Veilig omgaan met benzine
Om persoonlijk letsel of materiële schade te vermijden, moet u
uiterst voorzichtig omgaan met benzine. Benzine is uiterst ontvlam-
baar en de dampen ervan zijn explosief.
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbron-
nen.
2. Gebruik uitsluitend een goedgekeurde brandstoftank.
3. U mag de brandstofdop NIET verwijderen of GEEN brandstof
bijvullen wanneer de motor loopt. Laat de motor afkoelen vóór
u benzine bijvult.
4. U mag binnen GEEN benzine bijvullen.
5. Berg de machine of de brandstofbus NIET op in een ruimte met
een open vlam, vonk of waakvlam, zoals in de buurt van een
boiler of ander toestel.
6. Vul brandstofbussen NIET binnen in een voertuig of op een
vrachtwagen of aanhangwagen met een plastic bodembekle-
ding. Plaats de bussen altijd op de grond en uit de buurt van
het voertuig voordat u ze vult.
7. Haal apparaten die op benzine werken uit het voertuig of de
aanhangwagen en vul ze op de grond bij. Indien dit niet moge-
lijk is, vul ze dan met behulp van een draagbare brandstoftank
in plaats van uit een benzinepomp.
8. Start toestellen die met benzine worden aangedreven NIET in
afgesloten voertuigen of aanhangwagens.
9. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van de
brandstoftank of opening tot het bijvullen is voltooid. Gebruik
GEEN voorzieningen die het mondstuk vanzelf open houden.
10. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trek dan onmid-
dellijk iets anders aan.
11. U mag de brandstoftank nooit te vol doen. Breng de dop weer
aan en draai deze stevig vast.
Gebruik
1. Stap op en af de machine vanaf de linker zijde. Blijf ook steeds
uit de buurt van de afvoeropening.
2. Start de motor vanaf de bestuurdersstoel, indien mogelijk. Zorg
dat de maaibladen UITGESCHAKELD zijn en dat de parkeer-
rem aangetrokken is.
3. U mag de machine NIET verlaten terwijl de motor loopt.
SCHAKEL de motor UIT, STOP de maaibladen, ACTIVEER de
rem en verwijder de sleutel voordat u de bestuurdersstoel om
welke reden dan ook verlaat.

Hide quick links:

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents