Technische Constructiekenmerken - EBARA GP Operating And Maintenance Manual

Pressure booster sets
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 26
5.
TECHNISCHE
CONSTRUCTIEKENMERKEN
5.1.
BESCHRIJVING
Drukverhogingsinstallaties
watertoevoersystemen van 1 of meer parallel geschakelde
pompen,
ontworpen
voor
autoclaaftanks,
luchtkussentanks
waterleidingen. Ze worden gebruikt wanneer de druk moet
worden verhoogd of wanneer de watertoevoer onder druk
moet worden gehouden. Het afnemen van water uit het
aangesloten systeem, met stopgezette pompen, zorgt voor
een drukdaling, waardoor de eerste pomp wordt gestart (of de
stuurpomp voor de GPJ/GPEJ-installaties). Als het drukverlies
aanhoudt of het herstel niet voldoende is, start de tweede
pomp en zo verder, als de installatie is voorzien van een
tweede, derde en vierde pomp (of hoofdpompen voor de
GPJ/GPEJ-installaties). Als de druk in het systeem zich
herstelt, worden de pompen één voor één uitgeschakeld. Een
elektronisch apparaat zorgt voor de automatische rotatie van
de startvolgorde van de elektrische pompen, zodat telkens een
andere pomp als eerste wordt gestart om zo de bedrijfsuren
gelijkmatig te verdelen (in installaties met meer dan één
pomp).
Standaard drukverhogingsinstallaties zijn onderverdeeld in:
 GP: installaties die werken met pompen met vaste
snelheid;
 GPE: installaties die werken met pompen met variabele
snelheid;
 GPJ/GPEJ: installaties die werken met pompen met
vaste (GPJ) of variabele (GPEJ) snelheid. Het verschil
met GP/GPE-installaties is de aanwezigheid van een
pilootpomp, die begint te werken als eerste pomp om
kleine drukverliezen van het systeem op te vangen.
Hierdoor wordt het opstarten van de hoofdpompen
vermeden (over het algemeen zijn de hoofdpompen
groter in omvang en hebben ze een hoger verbruik dan
de pilootpomp);
 GPS/GPES: installaties die kunnen werken met pompen
met vaste (GPS) of variabele (GPES) snelheid. De
afmetingen van de leidingen zijn afgestemd op één
inactieve pomp in de installatie (in stand-by).
Vergelijkbaar hiermee zijn de drukverhogingsinstallaties met
2/3/4 pompen die een regelsysteem en pompen hebben zoals
de bovengenoemde standaardpompen.
De regelsystemen van de installaties worden verdeeld op
basis van de aanwezigheid of afwezigheid van een omvormer,
ook wel aandrijfeenheid met variabele frequentie genoemd (die
het mogelijk maakt om de snelheid van de pomp te variëren),
en van het type omvormer. Ze zijn:
 bedieningspaneel EP: voor het aansturen van eenfasige
of driefasige pompen met vaste snelheid, die worden
geregeld door drukschakelaars;
 bedieningspaneel
EP-E:
eenfasige of driefasige pompen met vaste snelheid die
worden geregeld middels een transducer (één enkele
transducer voor de gehele installatie);
 bedieningspaneel SP-EFC: voor het aansturen van
driefasige pompen waarbij de eerste pomp een variabele
snelheid heeft en de anderen een vaste snelheid hebben;
 bedieningspaneel SP-MFC: voor het aansturen van
driefasige pompen met variabele snelheid;
 omvormer VASCO: in de motor aangebracht voor het
aansturen van driefasige pompen met variabele snelheid;
zijn
automatische
aansluiting
op
membraan-
of
op
normale
voor
het
aansturen
NEDERLANDSE TAAL
 omvormer E-SPD+: in de motor aangebracht voor het
aansturen van driefasige pompen met variabele snelheid.
Zie de handleiding die als aanvulling op deze handleiding is
bedoeld voor details over de werking van elk paneel/apparaat.
Let op: bij installaties met besturingseenheid VASCO en E-
SPD+ is er sprake van een MASTER-pomp (de eerste pomp
aan de linkerkant als u naar de installatie kijkt van de kant van
de panelen). De omvormer van de master stuurt de
activeringssequentie van alle pompen aan.
De installaties kunnen worden uitgerust met de volgende
soorten
pompen:
COMPACT/CVM/EVM/EVML/EVMG/EVMS/EVMSL/EVMSG/G
S/JE/JEX/MATRIX/MD/MMD/MULTIGO/3M/3LM/3S/3LS/3D/3
DS/3P/3LP/3DP.
5.2.
ONDERDELEN
De onderdelen van de drukverhogingsinstallaties worden
getoond in de schema's in fig. A in het hoofdstuk
BIJGEVOEGDE SCHEMA'S.
De identificatiecode van de modellen is beschreven in het
hoofdstuk IDENTIFICATIECODE VAN DE MODELLEN.
5.3.
BEOOGD GEBRUIK
De installaties kunnen worden gebruikt voor civiele,
industriële en landbouwtoepassingen, met name voor:
 heffen of verplaatsen van water;
 koeling;
 verwarming;
 irrigatie;
 wasinstallaties.
Voor de gepompte vloeistof gelden de volgende eisen:
 drinkwater, schoon water, regenwater of grondwater of
een mengsel hiervan;
 vrij van vaste deeltjes of vezels in suspensie;
 vrij van agressieve chemicaliën;
 bij een temperatuur die compatibel is met die aangegeven
in de pompdocumentatie en in ieder geval binnen het
bereik 0 - 50°C met behulp van drukschakelaars (EP, SP-
EFC, SP-MFC regelsysteem) of in het bereik 0 - 80°C met
behulp
van
controlesysteem).
Voor de omgeving van de installatie gelden de volgende
eisen:
 overdekt en beschermd tegen slecht weer en vorst;
 bedrijfsomgevingstemperatuur tussen 0 en 40 °C;
 hoogte maximaal 1000 m boven zeeniveau;
 relatieve vochtigheid maximaal 50% bij + 40 °C.
NB: De installaties zijn ontworpen om ondergedompeld te
werken.
Installatie boven het vloeistofniveau wordt niet aanbevolen.
van
Controleer op basis van de ingangsdruk in de installatie en
de maximale opvoerhoogte van de pomp of de maximaal
toegestane
uitgangsdruk
overschreden.
5.4.
NIET-BEOOGD GEBRUIK
Het oneigenlijk gebruik van het product kan
gevaarlijke omstandigheden en schade aan
mensen en/of objecten veroorzaken.
Een onbedoeld gebruik van het product kan de
LET OP
garantie ongeldig maken.
AGA/CDX/2CDX/2CD/CDA/CMA/CMB/
transducers
(EP-E,
VASCO,
van
de
pomp
E-SPD+
niet
wordt
4

Advertisement

Table of Contents
loading

This manual is also suitable for:

GpeGpsGpesGpjGpej2gpe e-spd+

Table of Contents