Hach D3433B8.99 User Manual page 136

Contacting conductivity sensors
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 1
4.4.3 Procedure nulkalibratie
Gebruik de procedure nulkalibratie voor het definiëren van het unieke nulpunt van de
geleidbaarheidsensor. Het nulpunt moet gedefinieerd zijn voordat de sensor voor de eerste keer
gekalibreerd wordt met een buffer of een procesmonster.
1. Verwijder de sensor uit het proces. Veeg de sensor schoon met een schone doek of gebruik
perslucht om de sensor schoon en droog te maken.
2. Selecteer het pictogram van het hoofdmenu en selecteer vervolgens Apparaten. Een lijst met
alle beschikbare apparaten verschijnt.
3. Selecteer de sensor en selecteer Apparaatmenu > Kalibratie.
4. Selecteer Nulkalibratie (of 0-puntskalibratie).
5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie
Beschrijving
Actief
Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
Blokkeren De sensoruitgangswaarde wordt vastgezet op de actuele meetwaarde tijdens de
kalibratieprocedure.
Transfer
Een vooringestelde uitgangswaarde wordt tijdens de kalibratie verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
6. Houd de droge sensor in de lucht en druk op OK.
7. Druk niet op OK totdat het kalibratieresultaat op het display wordt weergegeven.
8. Bekijk het kalibratieresultaat:
• "De kalibratie is voltooid."—De sensor is gekalibreerd en gereed voor het meten van monsters.
De helling en/of offsetwaarden worden weergegeven.
• "De kalibratie is mislukt." —De kalibratiehelling of -offset bevindt zich buiten de toegestane
limieten. Herhaal de kalibratie met verse buffer. Reinig de sensor indien nodig.
9. Druk op OK.
10. Ga verder met de kalibratie met een buffer of procesmonster.
4.4.4 Kalibratie met het procesmonster
De sensor kan in het procesmonster blijven, of een deel van het procesmonster kan worden
verwijderd voor kalibratie. De referentiewaarde moet met een tweede verificatie-instrument worden
bepaald.
Opmerking: Als de sensor voor de eerste keer gekalibreerd wordt, dient u ervoor te zorgen dat de nulkalibratie
eerst voltooid wordt.
1. Selecteer het pictogram van het hoofdmenu en selecteer vervolgens Apparaten. Een lijst met
alle beschikbare apparaten verschijnt.
2. Selecteer de sensor en selecteer Apparaatmenu > Kalibratie.
3. Selecteer Kalibratie (of 1-puntswaardekalibratie).
Opmerking: Gebruik de instelling Meettype om de parameter die wordt gekalibreerd te wijzigen.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie
Beschrijving
Actief
Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
Blokkeren De sensoruitgangswaarde wordt vastgezet op de actuele meetwaarde tijdens de
kalibratieprocedure.
Transfer
Een vooringestelde uitgangswaarde wordt tijdens de kalibratie verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
5. Druk met de sensor in het procesmonster op OK.
136 Nederlands

Advertisement

Table of Contents
loading

This manual is also suitable for:

D3455a6.993422b6aD3444b8.99

Table of Contents