3 Gebruiksdoel
3.1 Gebruiksdoel
De orthese mag uitsluitend worden gebruikt als hulpmiddel ter ondersteu
ning van de functie van de onderste extremiteit en mag alleen in contact
worden gebracht met intacte huid.
3.2 Indicaties
•
Zwakte van de voetheffers (bijv. door vermoeidheidssyndroom, even
wichtsproblemen, dementie, CVA, traumatisch hersenletsel, multipele
sclerose, neurale spieratrofie of peronaeusverlamming)
De indicatie wordt gesteld door de arts.
3.3 Contra-indicaties
3.3.1 Absolute contra-indicaties
•
Spasticiteit in het onderbeen
•
Matig ernstig tot ernstig oedeem
•
Beenzweren
•
Voetdeformiteiten
•
Instabiel enkelgewricht in ML-richting
•
Instabiel kniegewricht in AP- en ML-richting
3.3.2 Relatieve contra-indicaties
Bij de volgende indicaties is overleg met de arts noodzakelijk: huidaandoe
ningen/-letsel, ontstekingen, hypertrofisch littekenweefsel met zwelling,
roodheid en verhoogde temperatuur in het gedeelte van het lichaam waar
het hulpmiddel wordt gedragen; lymfeafvoerstoornissen alsmede zwellingen
met een onbekende oorzaak van weke delen die zich niet in de directe nabij
heid van het hulpmiddel bevinden; sensibiliteits- en doorbloedingsstoornis
sen in het onderbeen en de voet.
3.4 Overige gebruiksbeperkingen
De orthese mag niet worden gebruikt om contracturen (verkortingen) enz. te
voorkomen.
3.5 Werking
De onderbeenorthese zorgt ervoor dat de voet wordt geheven en begrenst
de plantaire flexie.
35