Franklin Electric E-Tech Use And Installation Instructions page 37

Close-coupled 5" pumps
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 9
Handleiding voor gebruik en onderhoud
BLAUW of GRIJS
BRUIN
ZWART
GEEL/GROEN
Afb. 4
De driefasige versies hebben externe bescherming nodig tegen overbelasting en
kortsluiting.
Als de elektrische aansluitingen uitgevoerd zijn in overeenstemming met de cyclische
richting van de fasen, zoals op afb. 4, is de rotatierichting automatisch correct (een
controle is in elk geval aangeraden om twijfel te voorkomen). Indien dit niet het geval
is, moet de rotatierichting gecontroleerd worden zoals hieronder beschreven staat.
4.3.1 Controle van de rotatierichting
In de driefasige versies wordt de rotatierichting bepaald door de aansluiting van
de elektrische voeding en kan deze omgekeerd zijn. In dit geval zijn de prestaties
aanzienlijk kleiner dan de nominale prestaties. Om de correctheid van de aansluiting
te controleren, moet men de elektropomp in te pompen vloeistof ondergedompeld
worden of moet deze uitgelijnd geïnstalleerd worden. Start de pomp en ga verder
volgens één van de twee volgende wijzen:
• Detecteer tijdens de werking de maximum geabsorbeerde stroom met een
amperometrische klem. Is de rotatie verkeerd, dan worden waarden gedetecteerd
die ongeveer het dubbele zijn van de waarden die op het gegevensplaatje staan.
• Als alternatief kan de machine enkele seconden werken waarna de rotatierichting
omgekeerd wordt en de handeling wordt herhaald. De correcte richting is die
waarin het grootste debiet verkregen wordt.
Om de rotatierichting te om te keren, volstaat het twee fasen onderling te verwisselen.
4.4 Toepassingen met variabele frequentie (VFD)
Voor installaties met variabele frequentie (voeding via "inverter") controleert u of de
frequentieomvormer in staat is de nominale spanning te verstrekken en minstens 10%
stroom meer ten opzichte van de nominale waarde die op het gegevensplaatje staat.
Raadpleeg voor de installatie en de aansluiting van de voorziening de handleiding
met instructies van de fabrikant.
5 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN
Voordat om het even welk werk op de elektropomp of op de motor begonnen
wordt, moet gecontroleerd worden of de elektrische voeding onderbroken is
en niet per ongeluk hersteld kan worden.
De installatie van de elektropomp is een handeling die complex en gevaarlijk
kan zijn voor mensen. Het moet dan ook uitgevoerd worden door competente
en bevoegde installateurs.
Bij breuk, kan tot 50 cl olie uit de elektropomp vrijkomen. Het occasioneel inslikken van
de olie is niet gevaarlijk voor de menselijke gezondheid. Het risico op de verspreiding
van de olie moet zoveel mogelijk beperkt worden. Voorzie dit in de installatiefase.
Zie afb. A1 (dompelinstallatie) en afb. A2 (installatie op de oppervlakte) in bijlage.
5.1 Aanvoerleiding
De diameter van de leidingen is van invloed op het debiet en de druk die op de
gebruikspunten beschikbaar zijn. Leidingen met een kleine diameter verhogen
de geluidsproductie, verlagen de prestaties, versterken waterslag en verhogen en
cavitatierisico. Gebruik grotere doorgangen als de lengte van de leiding groter is
(eventueel met een diameter die groter is dan die van de opening van de elektropomp).
Het is aangeraden een terugslagklep te installeren (B in afb. A1 en afb. A2), om het
legen van de aanvoerleiding te vermijden na het stoppen van de pomp en om reflux
te vermijden. Draai de leiding stevig vast op de opening zonder deze te beschadigen.
De elektropomp kan zowel met een metalen leiding als een leiding in ander materiaal
geïnstalleerd worden.
Indien men de aanvoerleiding wil gebruiken om de pomp te ondersteunen (vb afb. A1
en afb. A2, linkerzijde), controleer dan altijd of deze voldoende resistent en stijf is om de
gecombineerde actie te verdragen van het startkoppel, de vloeistofdruk, de trillingen
en het gewicht van de elektropomp. Als alternatief is het voor de dompelinstallaties
aanbevolen de elektropomp te ondersteunen met een metalen kabel die stevig met
het oogje van de kop verbonden is en de elektropomp te beperken inzake rotatie. Bij
diegene voor de oppervlakte, kan de elektropomp ondersteund worden door deze
rechtstreeks met kragen te bevestigen (D in afb. A2, rechterzijde).
5.2 Installatie in de put
De maximale diameter van de elektropomp is 129 mm. Controleer of de put geen
beperkingen of obstakels vertoont om de elektropomp te laten dalen. De ruimte
tussen de elektropomp en de wanden van de put moet geschikt zijn voor het vereiste
debiet. Een interne diameter van de put van minstens 140 mm is aanbevolen.
De motor wordt afgekoeld door de stroom van water binnenin de elektropomp.
Daarom is een minimumwaarde inzake snelheid niet vereist.
Bevestig de voedingskabel op de aanvoerleiding met de daartoe bestemde
kabelbinders (afb. A1).
U
Onderschat het gevaar op vallen en verdrinken niet indien de installatie moet
V
gebeuren in een brede put, een bassin of een tank.
W
Zorg ervoor dat er geen gevaar is voor giftige, verstikkende dampen, schadelijke of
potentieel explosieve gassen in de werkatmosfeer. Gebruik geschikte PBM's, indien
wel.
Het is aanbevolen om te controleren of de put niet verstopt is over zijn gehele lengte.
Laat de elektropomp dalen in de put en vermijd de elektriciteitskabel te beschadigen.
Gebruik de voedingskabel niet om de elektropomp in de put te laten dalen of te
ondersteunen.
5.2.1 Minimum en maximum onderdompeling
Om geen lucht aan te zuigen via het filter, moet de elektropomp tot minstens de
helft van de hoogte ervan ondergedompeld zijn in de vloeistof en in elk geval tot
niet minder dan 30 cm van de bodem (niveau MIN op afb. A1). Voorzie voldoende
onderdompeling om deze toestand te garanderen wanneer de vloeistof in de put
het minimumniveau bereikt. De droge werking of de werking met lucht gemengd
met vloeistof kan leiden tot ernstige schade aan de elektropomp en tot abnormale
prestaties.
De maximum dompeldiepte (niveau MAX in afb. A1) staat op het gegevensplaatje.
5.2.2 Modellen met vlotter
De modellen met vlotter starten automatisch wanneer de vlotter, indicatief, een hoek
van 45° overschrijdt ten opzichte van de horizontale lijn. De motor stopt automatisch
wanneer de vlotter opnieuw onder de horizontale lijn daalt. In de installatiefase moet
men controleren of:
1) de vlotter vrij kan bewegen in beide richtingen zonder vast te lopen of te verstrikken.
2) De elektropomp start enkel wanneer de vloeistof een niveau bereikt dat minstens
5.3 Installatie op de oppervlakte
De modellen met uitgelijnde openingen zijn gemaakt om geïnstalleerd te worden
tussen twee stukken leiding. Zie afb. A2 in bijlage.
Controleer of de ontregelde uitlijning tussen de twee leidingen niet een overmatige
belasting op de aansluitingen van de elektropomp veroorzaakt. Het is aanbevolen
een flexibel stuk op minstens één van de zijden te installeren (E in afb. A2). Doe
de leidingen goed steunen om te vermijden dat overmatige kracht of koppel wordt
overgedragen op de openingen van de elektropomp.
De installatie van onderbrekingskleppen op de uitgang en, indien de leiding onder
druk staat, op de ingang van de pomp, is aanbevolen om het onderhoud uit te voeren
zonder het hydraulische systeem te legen (C in afb. A2).
Als de elektropomp aanzuigt uit een leiding die niet onder druk staat (bijv. uit een put
of een bassin, op een hoogte boven het vrije oppervlak) is het nodig een bodemklep
of keerklep langs de aanzuigleiding te installeren om de pomp te vullen (B in afb. A2).
De pomp heeft geen laaddop. Als de pomp met negatieve zuigkop wordt geïnstalleerd,
is het aanbevolen een verbinding te installeren die toelaat te vullen en te ontluchten.
5.3.1 Controle van de maximum aanzuigdruk en van de NPSH
Het is nodig te controleren of de som van de aanzuigdruk (P in) en de toename
van de maximum druk die door de pomp verstrekt wordt (H max, in bar) lager is
dan de maximum druk van de pomp (P max, in bar). In elk geval mag de maximum
aanzuigdruk de waarde op het gegevensplaatje niet overschrijden.
Bovendien moet gecontroleerd worden of de beschikbare NPSH bij de ingang van de
elektropomp hoger is dan de door de pomp zelf gevraagde waarde, rekening houdend
met een passende veiligheidsmarge, om het gevaar voor cavitatie te vermijden.
Gebruik de volgende formule voor de berekening van de beschikbare NPSH:
NPSH = pb x 10.2 - Hv – Hs
pb: absolute druk van de in aanzuiging zijnde vloeistof, met werkende pomp [bar].
Hv: Dampdruk [m] op grond van de temperatuur van de vloeistof [m]
Hs: Veiligheidsmarge [m] (minimum 0,5)
De waarden van de gevraagde NPSH staan vermeld in de karakteristiekcurven in de
bijlage (afb. A3). Zoek de grafiek op die overeenkomt met de frequentie (kolommen)
en de familie (regels) waarvoor men belangstelling heeft.
Als de waarde van de gevraagde NPSH (afb. A3) de waarde van de beschikbare NPSH,
die met de vorige formule berekend is, overschrijdt, moet de pomp geïnstalleerd
worden onder een waterdruk op een diepte in meters die gelijk is aan het verschil
tussen de twee waarden. Installeer in gesloten circuits de autoclaaf/het expansievat
bij de ingang van de pomp en het ze circuit onder druk.
6 MECHANISCHE INSTALLATIE
6.1 Verplaatsing van de machine
Voor het optillen van de machine, enkel geschikte, in goede staat verkerende,
toestellen gebruiken, met goede markeringen (vb. EG-markering). Overschrijdt niet
Verwijder de eventuele obstakels. Voer de controle uit over de hele ruimte rond de
elektropomp, in alle mogelijke richtingen.
gelijk is aan de voorgeschreven minimum onderdompeling (zie het vorige deel) en
stopt voordat de vloeistof onder dit niveau daalt. Pas de vrije lengte van de kabel
van de vlotter aan om het gewenste resultaat te bereiken.
NEDERLANDS
35

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents