m AANWIJZING:
Maak geen nieuwe gaten in het oplaadstation.
m AANWIJZING:
Ga niet met uw voeten op de plaat van het oplaad-
station staan.
m LET OP
De verlengkabel en het netsnoer moeten zich
buiten de werkomgeving bevinden, zodat ze niet
worden beschadigd.
• Het oplaadstation (10) kan bij een schuur, een tuin-
huisje of het huis worden geplaatst.
• Het oplaadstation (10) moet op een vlakke onder-
grond worden opgesteld.
m AANWIJZING:
Plaats het oplaadstation (10) niet op een hellend
of oneffen oppervlak, anders zal het verbuigen en
wordt de werking belemmerd of kan er een defect
optreden.
• Het oplaadstation (10) moet zo worden opgesteld/
gepositioneerd dat er vóór en achter het oplaad-
station (10) ten minste één meter ruimte is, zonder
obstakels en dergelijke. (Afbeelding 3)
8.2 Begrenzingsdraad (11) aansluiten op oplaad-
station (10)
m AANWIJZING:
De begrenzingsdraad (11) moet voor het oplaadstation
(10) worden gelegd, ten minste één meter lang, recht,
zonder hoeken en obstakels. Dit zorgt voor een goede
toegang tot het oplaadstation (10) (afbeelding 3).
• De begrenzingsdraad (11) moet voor en na het op-
laadstation (10) op ten minste 30 cm afstand van
grenzen, zoals de huismuur, worden gelegd. (Af-
beelding 3)
• Strip ongeveer 10 mm isolatie van één kant van de
begrenzingsdraad (11) (afbeelding 4).
• Breng de geïsoleerde begrenzingsdraad (11) in de
rode kabelklem "OUT", aan de achterzijde van het
oplaadstation (10). Steek aansluitend de begren-
zingsdraad (11) door de sleuf onder het oplaadsta-
tion (10) (afbeelding 5).
• Leg vervolgens de begrenzingsdraad (11) zoals
beschreven in punt 8.3 "Begrenzingsdraad (11)
leggen".
m AANWIJZING:
De begrenzingsdraad (11) moet ten minste 100 cm
recht voor het oplaadstation (10) worden gelegd.
• Na het leggen van de begrenzingsdraad (11) de
overtollige draad inkorten.
• Om het tweede uiteinde van de begrenzingsdraad
(11) aan te sluiten, stript u ongeveer 10 mm isola-
tie van het uiteinde en steekt u het in de zwarte ka-
belklem "IN".
44 | NL
8.3 Begrenzingsdraad (11) leggen (afb. 1/2)
De begrenzingsdraad (11) moet als een lus rond de
werkomgeving worden gelegd. Wanneer de robot-
maaier (1) nadert, detecteren sensoren in het pro-
duct de begrenzingsdraad (11). De maaier verandert
onder een willekeurige hoek van richting wanneer hij
de begrenzingsdraad (11) bereikt.
Als de maaier moet terugkeren naar het oplaadsta-
tion (10), zoekt/rijdt hij tot aan de begrenzingsdraad
(11) en draait dan gedefinieerd naar links.
Vervolgens gaat het langs de begrenzingsdraad (11)
terug naar het oplaadstation (10).
8.3.1 Algemene aanwijzingen/installatiemethoden
m LET OP:
Om schade aan het product te voorkomen, moet
er een obstakel van min. 15 cm hoogte zijn tus-
sen de begrenzingsdraad (11) en wateren/hellin-
gen/struiken en/of openbare wegen.
m LET OP:
De maaier mag niet worden gebruikt op grind/
stenen.
m AANWIJZING:
Bepaal en maak een schets van de werkomgeving
voordat u begint met het leggen van de begrenzings-
draad (11).
m AANWIJZING:
De maximaal toegestane lengte van de begrenzings-
draad (11) is 300 m.
• De afstand van de begrenzingsdraad (11) tot de
buitenrand moet 30 cm bedragen (afbeelding 6).
• Een afstand van 8 cm tussen de begrenzingsdraad
(11) is voldoende indien alle onderstaande punten
van toepassing zijn (afbeelding 7):
- over het begrenzingsvlak kan worden gereden
(bijv. voetpad, oprit of iets dergelijks).
- het begrenzingsvlak ligt op hetzelfde niveau als
het maaioppervlak.
- er geen uitstekende of puntige delen op het be-
grenzingsvlak zijn die in contact kunnen komen
met de maaier of de messen en deze kunnen be-
schadigen.
- er zijn geen planten op het begrenzingsvlak die
niet gemaaid mogen worden.
• De begrenzingsdraad (11) kan worden ingegraven,
of worden vastgezet met de bijgeleverde draad-
pennen (12).
• Bij het leggen van de begrenzingsdraad (11) moet
de hoek in de hoeken altijd >90° zijn (zie afbeel-
ding 8+9).
www.scheppach.com
Need help?
Do you have a question about the RoboCut XL600 and is the answer not in the manual?
Questions and answers