Grundfos JP 5 Installation And Operating Instructions Manual page 130

10. Opsporen van storingen
Waarschuwing
Voordat u begint met het opsporen van
storingen moet de voedingspanning zijn
uitgeschakeld. Zorg ervoor dat de voe-
dingspanning niet per ongeluk kan worden
ingeschakeld.
Storing
1. De pomp schakelt
niet in.
2. De pomp draait,
maar geeft geen of
te weinig water.
3. De pomp draait,
maar geeft geen
water of geeft te
weinig water bij
hoge druk.
130
Oorzaak
a) Geen voedingspanning.
b) De pomp is geblokkeerd door
verontreinigingen.
c) Motor defect.
d) Driefasenmotoren:
De motorbeveiliging heeft de
motor uitgeschakeld.
a) Pomp is niet met water
gevuld.
b) Zuigleiding is geblokkeerd
door verontreinigingen.
c) Pomp is geblokkeerd door
verontreinigingen.
d) Zuighoogte te groot
(meer dan 7 meter).
e) Zuigleiding is te lang.
f) Diameter van de zuigleiding is
te klein.
g) Zuigleiding is niet diep
genoeg ondergedompeld.
h) Zuigleiding lekt.
i) Instelling van ejectorventiel is
niet juist (alleen voor pompen
met ejectorventiel).
j) Verkeerde draairichting (drie-
fasenpompen).
a) Persleiding geblokkeerd.
Oplossing
Schakel de motorbeveiliging weer in of ver-
vang de zekeringen. Als de nieuwe zekeringen
ook doorbranden, controleer dan de elektri-
sche installatie.
Reinig de pomp. Controleer of vervang de zeef
in de zuigleiding.
Herstel of vervang de motor.*
Schakel de motorbeveiliging weer in.
Als het probleem nog voortduurt, controleer
dan de volgende oorzaken:
• Waaier zit vast.
Reinig de pomp volgens paragraaf 8.1.
• Motor defect.
Herstel of vervang de motor.*
Zuig de pomp aan. Zie paragraaf
Reinig de pomp. Controleer of vervang de zeef
in de zuigleiding.
Reinig de pomp. Controleer of vervang de zeef
in de zuigleiding.
Verander de positie van de pomp.
Verander de positie van de pomp.
Vervang de zuigleiding.
Zorg dat de zuigleiding voldoende diep is
ondergedompeld.
Herstel of vervang de leiding.
Stel het ventiel in. Zie paragraaf 5.2.
Verwissel twee fasen.
Reinig de leiding of open de afsluitkleppen,
indien aangebracht.
Controleer of er geen aanvullende werkzaam-
heden worden uitgevoerd aan het systeem.
7.