Verzorging En Onderhoud - Carrier 38EYX Installation And Start-Up Instructions Manual

Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 1
Ontdooiing
Het commando voor ontdooiing is een tijd/temperatuur controle met een
kiesbare tijdperiode (microschakelaar 1 en 2 op het paneel) tussen de
ontdooiingcycli van 30, 60, 90 of 120 minuten (instelling van 90 minu-
ten door de fabrikant).
Er zijn twee mogelijkheden om met een geforceerde ontdooiingcyclus te
kunnen beginnen, afhankelijk van de toestand van de ontdooiingther-
mostaat.
Wanneer de ontdooiingthermostaat dicht is, moeten de speedup jumpers
(J1) gesloten worden door een platte schroevendraaier 5 seconden lang
daartussen te steken; nadat de schroevendraaier verwijderd is, vindt een
volledige ontdooiingcyclus plaats. Bij keuze van de schakelaar voor de
geluidscontrole gaat de compressor twee keer 30 seconden uit tijdens de
volledige ontdooiingcyclus, zoals vooraf beschreven. Wanneer de scha-
kelaar op stand OFF staat, die door de fabrikant ingesteld is, kan een nor-
male volledige ontdooiingcyclus plaatsvinden.
Cf. figuur 12 in de Engelstalige versie van dit
document.
Wanneer de ontdooiingthermostaat open is en de speedup jumpers
worden 5 seconden lang omlaag gehouden (een platte schroeven-
draaier gebruiken) en vervolgens losgelaten, vindt een korte ontdo-
oiingcyclus plaats (de actuele lengte is afhankelijk van de stand van de
schakelaar voor geluidscontrole). Wanneer de schakelaar voor geluids-
controle op stand ON staat, duurt de ontdooiingcyclus 1 minuut (30
seconden met uitgeschakelde compressor gevolgd door 30 seconden
ontdooiing met werkende compressor. Wanneer met teruggat gaat naar
verwarmingswijze, schakelt de compressor opnieuw 30 seconden uit
en de ventilator 40 seconden. Wanneer de schaklaar voor geluidscon-
trole op stand OFF staat, vindt uitsluitend een korte cyclus van 30
seconden plaats.
Voor een volledige ontdooiingcyclus bij een hogere temperatuur, moet
de thermostaat als volgt gesloten worden:
1. De voedingsstroom van de buitenunit uitschakelen.
2. De geleider van de motor van de buitenventilator van OF2 op het
schakelpaneel (Afb. 12) losmaken en isoleren om aarding te vermij-
den.
3. De unit op de verwarmingswijze opnieuw starten met accumula-
tie van de rijp op de buitenbatterij.
4. Na enkele minuten moet de temperatuur van de vloeistoflijn onder
het sluitingspunt van de ontdooiingthermostaat dalen (ongeveer
30°F/-1°C).
NOTA: De unit blijft op ontdooiing staan totdat de ontdooiingther-
mostaat weer opengaat met de batterijtemperatuur van de vloeistoflijn
op ongeveer 80°F (26,7°C) of voor de rest van van de ontdooiingcy-
clus.
5. De voedingsstroom naar de buitenunit uitschakelen en de geleider
van de ventilatormotor weer met OF2 op het schakelpaneel verbinden,
nadat de ontdooiingcyclus geforceerd is.
Fase 14 - Controle van de lading
LADING VAN DE UNIT
De door de fabrikant geleverde lading is op het plaatje met de bedrijfs-
gegevens van de unit aangegeven. Voor de controle van de lading met
de unit op afkoeling wordt verwezen naar de Procedure Uitsluitend
Afkoeling. Voor de controle van de lading met de unit op verwarming
wordt verwezen naar de Procedure Controle Verwarming.
PROCEDURE UITSLUITEND AFKOELING
NOTA: Indien de lading meer of minder is dan het vastgesteld, moet
deze in overeenstemming met de bedrijfsgegevens op het plaatje van
de unit geregeld worden, dwz ± 0,6oz/ft van 3/8in (56g/m van leiding
van 9,5 mm) van vloeistoflijn, respectievelijk 15 voeten (7,6 m) meer
of minder.
VOORBEELD:
Voor de berekening van een aanvullende lading, noodzakelijk voor een
lijn van 10 m:
10 m - 7,6 m = 2,4 m X 56 g/m = 134,4 g aanvullende lading.
De volgende procedure is geldig, wanneer de binnenluchtstroom ±
21% van de nominale waarde CFM (kubieke meters per minuut) is.
1. De unit minstens 10 minuten laten werken alvorens de lading te
controleren.
2. De aanzuigdruk meten door een meter aan de service-ingang van
de aanzuigklep te verbinden.
3. De aanzuigtemperatuur meten door een thermistor of een elektro-
nische thermometer aan de aanzuiglijn dicht bij de serviceklep aan te
sluiten.
4. De temperatuur van de buitenlucht met droge bolthermometer
meten.
5. De temperatuur van de binnenlucht met droge bolthermometer
meten (met inschakeling van de binnenbatterij).
6. Zie Tabel 4. De buitentemperatuur en de inkomende luchttempe-
ratuur van de verdamper met droge bolthermometer meten. Op dit
intersectiepunt de oververhitting noteren.
7. Zie Tabel 5. De oververhittingtemperatuur op component 6 en de
aanzuigdruk meten. Op dit intersectiepunt de temperatuur van de
aanzuiglijn noteren.
8. Indien een unit een temperatuur van de aanzuiglijn heeft, die hoger
dan de geprogrammeerde temperatuur, moet koelmiddel toegevoegd
worden totdat de geprogrammeerde temperatuur bereikt wordt.
9. Indien een unit een temperatuur van de aanzuiglijn heeft, die lager
is dan de geprogrammeerde temperatuur, moet koelmiddel verwij-
derd worden totdat de geprogrammeerde temperatuur bereikt wordt.
10. Wanneer koelmiddel bijgevuld wordt, dit in vloeibare vorm in de
serviceopening van de aanzuiging gieten met gebruik van een stro-
mingsbegrenzer.
11. Indien de temperatuur van de buitenlucht of de druk van de aan-
zuigklep veranderen, moet koelmiddel toegevoegd worden om de
temperatuur van de aanzuiglijn te bereiken, die in de tabel aangege-
ven is.
Voor de controle van het systeem tijdens de verwarmingscyclus wordt ver-
wezen naar het grafiek van de Druk van de warmtepomp op de buitenu-
nit. Deze tabel geeft aan, of er een juiste betrekking is tussen de bedrijfs-
druk van het systeem en de temperatuur van de lucht die in de binnenunit
en buitenunit binnendringt.
Wanneer de druk en de temperatuur niet overeenstemmen met de tabel,
betekent dit dat de koelmiddellading niet juist is. De tabel niet gebruiken
voor de regeling van de koelmiddellading.
NOTA: Bij verwarming de koelmiddellading alleen controleren, wanneer
de druk stabiel is. Ingeval van twijfel de lading verwijderen en de juiste
koelmiddellading wegen.
NOTA: Wanneer koelmiddel geladen moet worden tijdens het verwar-
mingsseizoen, moet de lading gewogen worden in overeenstemming met
de bedrijfsgegevens op het plaatje van de unit met regeling voor de ver-
binding van buizen die langer of korter zijn dan 7,6 meter.
Fase 15 - Eindcontroles
BELANGRIJK: Alvorens de unit af te leveren, dient het volgende gecon-
troleerd te worden:
1. Alle panelen en deksels goed bevestigen.
2. De doppen van de stelen van de servicekleppen handmatig met 1/12
draai vastdraaien.
3. De gebruiksaanwijzing aan de eigenaar van de unit laten. De werking
van het systeem en de periodieke onderhoudswerkzaamheden uitleggen.
4. De installatiekaart van de verkoper invullen en in het archief van de
klant bewaren.

VERZORGING EN ONDERHOUD

Ter verzekering van uitstekende prestaties en om beschadiging van de
uitrusting te voorkomen, moet een periodiek onderhoud van de uitrusting
uitgevoerd worden.
De frequentie van het onderhoud kan wisselen op grond van het geogra-
fische gebied (bijvoorbeeld wanneer de unit in het kustgebied geïnstalle-
erd is.

Hide quick links:

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents