• De robotmaaier (1) vindt gebieden/doorgangen
met verjongingen / een breedte van ≥ 0,8 m (af-
beelding 10).
• De minimale breedte van het maaigebied is 0,8 m
(afbeelding 10).
• De maximaal mogelijke helling is 35% (20°).
m LET OP
Om ongevallen en/of schade aan personen of het
product te voorkomen, is het verboden het product
op steil terrein te gebruiken.
In afbeelding 11 kunt u zien, hoe u de helling be-
paalt.
m AANWIJZING:
Zie punt 8.3.3 voor de afbakening van hellingen/strui-
ken.
m LET OP!
Als u van plan bent een verticuteermachine in de
werkomgeving te gebruiken, is het verplicht de
begrenzingsdraad (11) in te graven.
8.3.1.1 Ingraven van de begrenzingsdraad (11)
• Maak bij het ingraven van de begrenzingsdraad
(11) een smalle groef in de grasnaaf met behulp
van een spade of iets dergelijks. Plaats vervolgens
de draad in de groef en dek deze af met aarde.
m BELANGRIJK:
Voor een probleemloze werking mag de begren-
zingsdraad (11) met max. 3 cm aarde worden be-
dekt.
• Nadat de begrenzingsdraad (11) met aarde is be-
dekt, is het voldoende de losse aarde met uw li-
chaamsgewicht te verdichten.
8.3.1.2 Bevestig de begrenzingsdraad (11) met
draadpennen (12)
m AANWIJZING:
De afstand tussen de draadpennen (12) mag niet
meer dan 80 cm bedragen (afbeelding 12).
• Plaats de begrenzingsdraad (11) op de grasnaaf op
een afstand van 30 cm of 8 cm van de buitenrand
(afbeelding 6/7).
• Bevestig de begrenzingsdraad (11) ten minste om
de 80 cm met een draadpen (12) (afbeelding 12).
• Sla de draadpennen (12) in de grond met een ha-
mer (niet meegeleverd) (afbeelding 13).
• Bij ongelijke of bochtige omstandigheden moet de
afstand tussen de draadpennen (12) dienovereen-
komstig worden verkleind.
8.3.2 Legtypes voor obstakels (eilanden)
(afb. 14)
m AANWIJZING:
Voor grote en zware voorwerpen die hieronder als
voorbeeld worden genoemd, is een "eilandinstallatie"
niet noodzakelijkerwijs vereist:
- Boom
- Verhoogd bed
- Grote/zware plantenbakken
- Kas
- Tuinhuisje
Om kwetsbare/kleine voorwerpen tegen beschadi-
ging te beschermen, legt u de begrenzingsdraad (11)
als volgt:
• Breng de begrenzingsdraad (11) langs de buiten-
rand aan tot u het punt bereikt met de kortste af-
stand (maar ten minste 0,8 m) tussen de buiten-
rand en het obstakel.
• Leg de begrenzingsdraad (11) als "toevoerlijn"
langs de kortste weg naar het obstakel.
• Leg de begrenzingsdraad (11) op een afstand van
30 cm of 8 cm (zie punt 8.3.1) rond het obstakel.
• Leg de kabel langs de "toevoerlijn" terug naar de
buitenrand.
m LET OP!
De begrenzingsdraad (11) mag NIET kruisen.
De maximale afstand tussen de begrenzings-
draden is 5 mm.
• Leg de kabel verder langs de buitenrand.
8.3.3 Afbakening van struiken/hellingen >35%
(afb. 15)
• De grens met struiken/hellingen >35% moet ten
minste 40 cm bedragen, zoals aangegeven in af-
beelding 15.
• Als u deze afstand niet aanhoudt, bestaat het risi-
co dat de robotmaaier (1) uit het afgebakende ge-
bied rijdt.
Daardoor is dan geen functie meer mogelijk, om-
dat de robot geen oriëntatie meer heeft.
m AANWIJZING
Wanneer u de werkomgeving volledig heeft afge-
bakend, sluit u de begrenzingsdraad (11) aan op
het oplaadstation (10) zoals beschreven in punt
8.2.
m LET OP
Bevestig het oplaadstation (10) pas met een ha-
mer (niet meegeleverd) en de bevestigingspen-
nen (13) nadat u de hele werkomgeving heeft af-
gebakend.
www.scheppach.com
NL | 45
Need help?
Do you have a question about the ROBOCUT XL600 and is the answer not in the manual?
Questions and answers