Bosch DLE 50 Professional Operating Instructions Manual page 50

Digital laser rangefinder
Hide thumbs Also See for DLE 50 Professional:
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 13
OBJ_BUCH-1 609 929 J70-001.book Page 3 Friday, March 24, 2006 3:34 PM
Gebruik
Batterijen inzetten of vervangen
Gebruik uitsluitend alkalimangaanbatterijen of oplaad-
bare batterijen.
Met 1,2 V accucellen zijn minder metingen mogelijk
dan met 1,5 V batterijen.
Als u het batterijvakdeksel 17 wilt openen, drukt u op de
vergrendeling 16 in de richting van de pijl en verwijdert
u het batterijvakdeksel. Plaats de meegeleverde batterij-
en. Let daarbij op de juiste poolaansluitingen, zoals aan-
gegeven op de binnenzijde van het batterijvak.
Als het batterijsymbool
voor het eerst in het display
verschijnt, zijn nog minstens 100 metingen mogelijk.
Als het batterijsymbool knippert, moet u de batterijen
vervangen. Metingen zijn niet meer mogelijk.
Vervang altijd alle batterijen tegelijkertijd. Gebruik
alleen batterijen van één fabrikant en met dezelfde
capaciteit.
Neem de batterijen uit het meetgereedschap
als u het langdurig niet gebruikt. Als de batte-
rijen lang worden bewaard, kunnen deze gaan
roesten en leegraken.
Ingebruikneming
Bescherm het meetgereedschap tegen vocht
en fel zonlicht.
Stel het meetgereedschap niet bloot aan
extreme
temperaturen
schommelingen.
In- en uitschakelen
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen, drukt u
op de aan/uit-toets 13 of op de toets Meten 9. Bij het
inschakelen van het meetgereedschap wordt de laser-
straal nog niet ingeschakeld.
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen, drukt
u op de aan/uit-toets 13.
Na ca. 5 minuten zonder het uitvoeren van een meting
wordt het meetgereedschap automatisch uitgescha-
keld om de batterijen te sparen.
Als er een meetwaarde is opgeslagen, blijft deze na
het automatisch uitschakelen bewaard. Na het
opnieuw inschakelen van het meetgereedschap wordt
„M" in het display weergegeven.
Meten
Het meetgereedschap beschikt over verschillende
meetfuncties die u door het indrukken van de desbe-
treffende functietoets kunt selecteren (zie „Meetfunc-
ties"). Na het inschakelen werkt het meetgereedschap
in de functie lengtemeting.
1 609 929 J70 • 24.3.06
U kunt bovendien door het indrukken van de toets
Referentievlak 10 uit vier verschillende referentievlak-
ken voor de meting kiezen (zie „Referentievlak kie-
zen"). Na het inschakelen is de achterkant van het
meetgereedschap als referentievlak vooraf ingesteld.
Na het kiezen van de meetfunctie en het referentievlak
vinden alle overige stappen plaats door het indrukken
van de toets Meten 9.
Plaats het meetgereedschap met het gekozen referen-
tievlak tegen de gewenste meetlijn (bijvoorbeeld tegen
de muur).
Duw voor het inschakelen van de laserstraal op de
toets Meten 9.
Richt de laserstraal niet op personen of die-
ren en kijk zelf niet in de laserstraal, ook niet
vanaf een grote afstand.
Richt de laserstraal op het doeloppervlak. Druk
opnieuw op de toets Meten 9 om de meting te starten.
In de functie Duurmeting en bij een ingeschakelde per-
manente laserstraal begint de meting reeds na de eer-
ste keer drukken op de toets Meten 9.
De meetwaarde wordt na 0,5 tot 4 seconden weerge-
geven. De duur van de meting is afhankelijk van de
afstand, belichting en mate van weerspiegeling van
het doeloppervlak. Het einde van de meting wordt aan-
gegeven door een geluidssignaal. Na beëindiging van
de meting wordt de laserstraal automatisch uitgescha-
keld.
Als ca. 20 seconden na het richten geen meting
plaatsvindt, wordt de laserstraal automatisch uitge-
schakeld om de batterijen te sparen.
of
temperatuur-
Referentievlak kiezen (zie afbeeldingen A – D)
Voor de meting kunt u uit vier verschillende referentie-
vlakken kiezen:
de achterkant van het meetgereedschap (bijvoor-
beeld als het tegen een muur wordt geplaatst),
de achterkant van de aanslagstift 14 (bijvoorbeeld
voor metingen uit hoeken),
de voorkant van het meetgereedschap (bijvoor-
beeld bij het meten vanaf de rand van een tafel),
de schroefdraad 21 (bijvoorbeeld voor metingen
met statief).
Druk voor het kiezen van het referentievlak meermaals
op de toets 10 tot in het display het gewenste referen-
tievlak wordt weergegeven. Na het inschakelen van
het meetgereedschap is altijd de achterkant van het
meetgereedschap als referentievlak vooraf ingesteld.
Permanente laserstraal
U kunt het meetgereedschap indien nodig op perma-
nente laserstraal instellen. Druk daarvoor op de toets
Permanente laserstraal 12. In het display brandt de
indicatie „LASER" continu.
Nederlands–3

Hide quick links:

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents