Stiga A 1500 Instruction Manual page 40

Hide thumbs Also See for A 1500:
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 1
satellietreferentiestation, (F) Voeding voor afzonderlijke
installatie van het satellietreferentiestation (optioneel), (G)
Mobiel apparaat (niet inbegrepen).
2.1. CONTROLE VAN DE VEREISTEN VOOR DE
INSTALLATIE
2.1.1. CONTROLE VAN DE TUIN:
• Controleer de staat van de tuin op detectie van virtuele
grenzen, hindernissen en uit te sluiten gebieden.
• Egaliseer de grond zodat er geen plassen ontstaan als
gevolg van regen.
2.1.2. CONTROLES VOOR DE INSTALLATIE VAN
HET OPLAADSTATION, DE VOEDING EN HET
SATELLIETREFERENTIESTATION:
ELEKTRISCH GEVAAR:
Er moet een stopcontact voorzien worden in
overeenstemming met de wetten die in het
land van kracht zijn.
ELEKTRISCH GEVAAR:
Het geleverde circuit moet worden beschermd
door een differentiaalschakelaar (RCD) met
een activeringsstroom van maximaal 30 mA.
ELEKTRISCH GEVAAR:
Sluit de voeding niet aan op een stopcontact
als de stekker of de kabel beschadigd zijn.
Sluit een beschadigde kabel niet aan en raak
deze niet aan voordat deze is losgekoppeld
van de voeding.
Een beschadigde kabel kan contact met de
delen onder spanning veroorzaken.
1. Bereid een vlak gebied aan de rand van het gazon voor
om het oplaadstation te plaatsen, bij voorkeur in een deel
van de tuin waar de hemel volledig zichtbaar is.
2. In het gebied voor het laadstation moet een band van
minimaal 1,5 m breed en minimaal 3 m lang zijn, vrij van
hindernissen.
3. Als de hemel niet volledig zichtbaar is vanaf het installatiepunt
van het laadstation, moet het satellietreferentiestation in
een ander gebied worden geïnstalleerd
LET OP:
De voedingskabel, de voedingseenheid, de
verlengkabel en alle andere elektrische kabels
die niet bij het product horen, moeten buiten
het maaigebied blijven om ze uit de buurt
van gevaarlijke bewegende delen te houden
en om schade aan de kabels te voorkomen
waardoor ze in contact kunnen komen met
onder spanning staande onderdelen.
4. Bereid het installatiegebied van de stroomvoorziening
voor, zodat het onder geen enkele weersomstandigheden
in water kan worden ondergedompeld. Bij voorkeur
installeren in een afgesloten compartiment te installeren,
beschermd tegen weersinvloeden, op een plaats die niet
gemakkelijk toegankelijk is voor onbevoegde personen.
2.1.3. CONTROLES VOOR DE DEFINITIE VAN VIRTUELE
GRENZEN:
1. Controleer of de maximale helling van het werkgebied
kleiner dan of gelijk is aan 45% of aan 50%, in functie
van het model (zie par. 7 TECHNISCHE GEGEVENS).
NL
Respecteer de regels weergegeven in Afb. 4.
LET OP:
De robot kan oppervlakken maaien met een
maximale helling van 45% of 50%, afhankelijk
van het model.
Als de instructies niet worden opgevolgd, kan
de robot uitglijden en de werkzone verlaten
LET OP:
De zones met niet toegestane hellingen
kunnen niet gemaaid worden. Plaats de
virtuele grens voor de helling, om dat deel
van het gazon uit te sluiten.
2. Controleer het volledige werkoppervlak: evalueer de
obstakels en gebieden die moeten worden uitgesloten
van het werkgebied, die geprogrammeerd moeten als
uit te sluiten zones.
2.2. CRITERIA VOOR DE AFBAKENING VAN
WERKGEBIEDEN EN TRANSFERROUTES
1. Bij aanwezigheid van een voetpad of een pad op hetzelfde
niveau als het gazon, kan de virtuele grens samenvallen
met de rand van het voetpad (Afb. 5.A) tegelijkertijd
ingedrukt worden.
2. Bij aanwezigheid van een zwembad, vijver of uitgraving
dient de virtuele begrenzing op een afstand van minimaal
1 meter te worden geprogrammeerd. Als het zwembad, de
vijver of de uitgraving zich aan het einde van een helling
bevindt, moet de virtuele grens worden geprogrammeerd
op een afstand van minimaal 1,5 meter (Afb. 5.B).
3. Bij bomen met uitstekende wortels moet de virtuele grens
zo worden geprogrammeerd dat de robotmaaier niet over
losgekoppelde oppervlakken kan rijden (Afb. 5.C).
4. De virtuele grens moet zo worden geprogrammeerd dat
de robotmaaier op een afstand van minimaal 30 cm blijft
van gebieden met grind of steenslag (Afb. 5.D).
5. Respecteer bij hellende terreinen wat is vermeld in
par. 2.1.3.
6. Bij doorlopende bouwelementen (muren, schuttingen,
hagen, etc.) met een hoogte van meer dan 50 cm moet
de virtuele grens op een afstand van minimaal 40 cm
daarvan geprogrammeerd worden (afb. 5.E).
7. In alle andere gevallen moet de virtuele een minimale
afstand van 30 cm tussen de robotmaaier en het obstakel
in acht nemen (Afb. 5.F).
8. In het geval van afbakening van obstakels die minder
dan 70 cm van elkaar verwijderd zijn, begrens ze dan als
een enkel obstakel met inachtneming van de hierboven
aangegeven afstanden (Afb. 5.G).
WAARSCHUWING:
Het werkgebied en in het algemeen de
gebieden waarin de robotmaaier kan rijden,
moet afgebakend worden door een niet-
begaanbaar hek.
2.2.1. PASSAGES TUSSEN VERSCHILLENDE DELEN
VAN DE TUIN
1. In het geval van gangen moet de afstand tussen twee
verschillende virtuele grenzen Z ≥2 m bedragen (Afb. 6).
2. In geval van een doorgang Z <2 m, is de zone (Afb. 6.A)
mogelijk niet automatisch bereikbaar door de robotmaaier.
Zie de Smart User Manual.
33

Hide quick links:

Advertisement

Table of Contents
loading

This manual is also suitable for:

A 3000A 5000

Table of Contents