Lokaliseren Van De Microreel-Sonde - RIDGID SeeSnake microReel Manual

Hide thumbs Also See for SeeSnake microReel:
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 1
SeeSnake
b. Uit voorzorg zou u de waarde van de systeem-
meting kunnen noteren voordat u een nieuw nul-
punt instelt. (Dit geeft u de mogelijkheid om de
afstand handmatig te berekenen met behulp van
de systeemteller in het geval u het lokale nulpunt
per ongeluk hebt gereset.)
c. Wanneer u na voltooiing van het meten op de
Nultoets
drukt, keert het display terug naar de
systeemtelling of wordt er een nieuw lokaal punt
[0.0] aangemaakt.
Consistente metingen
Vergewis u ervan dat de kabel zich helemaal in de haspel
bevindt alvorens het systeem in te schakelen. Haal de ca-
merakop pas uit de geleiderkap nadat het initialisatie-
scherm is verdwenen. Dit duurt ongeveer 10 seconden.
Vermijd verplaatsing van de haspel nadat u een meting
hebt gestart.
Controleer of de instellingen voor de kabellengte, kabel-
doorsnede en haspelmaat goed zijn ingesteld voor uw
systeem.
Als het systeem wordt uitgeschakeld of meer dan
10-20 seconden spanningloos is, zal de SeeSnake
microReel het referentienulpunt resetten en zal ook een
ingesteld lokaal nulpunt worden gewist.
Handhaaf bij het oprollen van de kabel in de trommel een
gelijkmatige weerstand of trekspanning op de kabel zodat
de kabel probleemloos kan worden opgerold.
Nauwkeurigheid In het algemeen geldt dat de afstand die
door de SeeSnake wordt aangegeven, tot op 1 meter
(3 voet) nauwkeurig is. Deze nauwkeurigheid hangt af van
de kabelspanning, de juiste haspelinstellingen en
andere factoren.
Voor de hoogste nauwkeurigheid:
1. Zorg ervoor dat de camerakop zich in of bijna
helemaal in de geleiderkap bevindt bij het inscha-
kelen. Dit zorgt ervoor dat de afstand wordt berekend
op basis van een volle haspel.
2. Voor metingen die starten vanaf een andere locatie
dan de haspel, zoals de uitlaat van een afvoerlei-
ding, raden we aan om het systeemnulpunt te reset-
ten door de toets Nul minstens 3 seconden ingedrukt
te houden of door gebruik te maken van een lokaal
nulpunt (druk hiervoor de toets Nul/Selecteren kort in).
Dit zijn betere opties dan het inschakelen van het
systeem terwijl een aanzienlijk stuk kabel al is afgerold.
92
microReel-inspectiesysteem
®
Ridge Tool Company
Een "lege batterij"-pictogram zal bij het opstarten
verschijnen als de batterij van de CountPlus niet
voldoende capaciteit meer heeft.
Op het scherm zal achter de gemeten afstand een
"+"-teken worden weergegeven als de gemeten afstand
groter is dan de kabellengte die is opgegeven bij de
kabelinstellingen.

Lokaliseren van de microReel-sonde

MicroReel-systemen zijn uitgerust met een sonde
(leidingzender) net achter de camerakop. Indien uitgerust
met een sonde, kan men een plaatsbepalingssysteem
gebruiken om de sonde te detecteren en probleempunten
in de geïnspecteerde leiding te lokaliseren.
Hoe de sonde wordt aangestuurd met een SeeSnake
CCU wordt beschreven in de handleiding bij de CCU en
hangt af van het gebruikte model. De sonde wordt IN- of
UITGESCHAKELD door te drukken op de sondetoets
op het CountPlus-toetsenbord. Normaal kan de sonde IN
en UIT worden geschakeld vanaf de CCU. Wanneer u
de microReel gebruikt met de microEXPLORER-
cameramonitor, wordt de sonde geactiveerd door de
LED-intensiteit op nul in te stellen. Eenmaal de sonde ge-
lokaliseerd, kan de lichtintensiteit van de LEDs weer wor-
den verhoogd tot het normale niveau om de inspectie
voort te zetten.
Wanneer de microReel-sonde is ingeschakeld, kan ze
worden gedetecteerd met een plaatsbepaler zoals de
RIDGID SR-20, SR-60, Scout, of NaviTrack
steld op 512 Hz. De meest handige manier om de sonde
te traceren is door de duwstang ongeveer 1,5 tot 3 m
(5-10 ft) in de leiding te steken en de sonde met de
plaatsbepaler te traceren. Als u wilt, kunt u de duwstang
nog eens zo ver in de leiding steken en de sonde opnieuw
vanaf de eerder getraceerde plek te traceren.
Schakel de plaatsbepaler in en zet deze in de sondestand
om de sonde te traceren. Scan in de richting van de
vermoedelijke plaats van de sonde totdat de plaatsbe-
paler de sonde traceert. Na het detecteren van de sonde
kunt u met de aanwijzingen van de plaatsbepaler de
precieze plaats ervan bepalen. Raadpleeg voor
gedetailleerde instructies over het traceren van de sonde
de handleiding van de door u gebruikte plaatsbepaler.
II, inge-
®

Advertisement

Table of Contents
loading

Table of Contents