Meerdere Storingen; Route Opsporen; Opsporingsmethode Met Direct Aangesloten Pad - RIDGID A-Frame Operator's Manual

• Wanneer het bestrate gedeelte relatief
klein is, kan de ontvanger in de omgeving
van het gebied worden gebruikt. De ont-
vanger kan zijdelings gedraaid worden en
vanaf het punt waar de richtingspijlen heen
en weer bewegen en de piepsignalen wis-
selen, trekt u een lijn haaks op het midden
van de A-frame-ontvanger naar de gelei-
der. Herhaal deze methode op een aantal
plaatsen rond het verdachte storingsge-
bied. De rechte lijnen moeten elkaar alle
doorsnijden op hetzelfde punt. Dat is de
plaats van de storing. Deze opsporingsme-
thode is minder nauwkeurig dan de me-
thode waarbij de ontvanger direct boven
de geleider wordt geplaatst. Zie Figuur 13.
• Een andere methode om storingen onder
bestrate oppervlakken op te sporen is het
verbeteren van de geleidbaarheid tussen
bestrating en de ontvanger met water. Een
methode is het bevestigen van sponzen
aan de pennen van de ontvanger. Maak
de sponzen nat met water en houd ze nat.
Voer de normale storingsopsporing uit.
• Een andere methode is het bevochtigen
van het bestratingsoppervlak met water
en het normaal uitvoeren van de sto-
ringsopsporing. Doe dit niet in het gebied
van de zender - dat verhoogt het gevaar
van een elektrische schok.
Bestraat
gedeelte
Storing
Figuur 13 - Opsporen onder bestrate
oppervlakken

Meerdere storingen

Als een geleider meerdere storingen kent,
hebben de storingen signalen die evenredig
zijn aan de hoeveel stroom die weglekt. Het
opsporen wordt op dezelfde wijze gedaan
als bij een enkelvoudige storing, maar de sig-
naalsterkte zal niet zo groot zijn. Gewoonlijk is
de grootste storing (storing met de geringste
weerstand) het gemakkelijkst te vinden. De
beste methode is het vinden en repareren van
de eerste storing en dan doorgaan met het
opsporen van de andere storingen.

Route opsporen

De zender FT-103 kan met andere in de han-
del verkrijgbare ontvangers worden gebruikt
(zoals de RIDGID SeekTech- of NaviTrack-ont-
vangers) om de route van geleiders op te spo-
ren. De zender FT-103 kan worden gebruikt
om op drie manieren een actief opsporings-
signaal te verzenden via een geleider:
• Rechtstreekse aansluiting – De kabels
van de zender worden rechtstreeks op
de doelgeleider en een geschikte aarding
aangesloten. Deze methode wordt meest-
al gebruikt als de doelleiding toegankelijk
is. Rechtstreeks aansluiten moet niet ge-
bruikt worden op geleiders onder stroom.
• Inductieve klem (optionele uitrusting) -
de bek van de inductieve klem omsluit de
doelgeleider; wanneer de geleider geïso-
leerd is, is er geen contact van metaal op
metaal. Deze methode wordt gewoonlijk
gebruikt wanneer de doelleiding bereik-
baar is, maar directe aansluiting niet mo-
gelijk is op een geïsoleerde kabel.
• Inductieve verzendingsmodus – De zen-
der wekt een veld op dat op zijn beurt weer
een stroom opwekt in de doelgeleider. Er
is geen rechtstreekse verbinding tussen
de zender en de doelgeleider. De zender
wordt boven en in lijn met de doelgeleider
geplaatst. De interne antenne van de zen-
der wekt een signaal op in de doelgeleider.
Deze methode wordt meestal toegepast
als de doelleiding niet toegankelijk is.
Geleider
Koppel alle belastingen los van de te testen
geleider en alle naastgelegen geleiders om
schade door hoogspanning en verkeerde uit-
lezingen te vermijden.
Opsporingsmethode met direct
aangesloten pad
1. Steek de meegeleverde aardingspen in
de aarde. Wanneer andere goede aar-
dingspunten in het gebied beschikbaar
zijn, kunnen deze worden gebruikt.
Een goede aarding zorgt voor een sterker
opsporingssignaal. Voor een goede aar-
ding steekt u de aardingspen zo diep mo-
gelijk in de aarde. Vochtige aarde zorgt
voor een betere aarding dan droge aarde.
Door de aarde rondom de aardingspen
vochtig te maken, kan de aarding worden
verbeterd. Dat verlaagt de weerstand van
het circuit. Hoewel vochtige aarde rond
de aardingspen het circuit verbetert, mag
de zender niet in natte omgevingen wor-
Storingzoeker met A-frame
81