Storing Opsporen; De Zender Aansluiten - RIDGID A-Frame Operator's Manual

Storingzoeker met A-frame
De zender model FT-103 kan alleen worden
gebruikt voor het opsporen van routes met
RIDGID SeekTech®- en NaviTrack®-plaatsbe-
palers. Dat kan worden gedaan door een
rechtstreekse verbinding en met inductieve
methoden.
1. Controleer of de werkplek in orde is (zie Al-
gemene veiligheidsvoorschriften). Gebruik
de apparatuur in een overzichtelijke, vlak-
ke, stabiele en droge locatie. Gebruik de
zender niet terwijl u in het water staat.
2. Bepaal de juiste apparatuur voor uw
werkzaamheden, zie de hoofdstukken Be-
schrijving en Speci caties.
3. Zorg ervoor dat de complete uitrusting is
geïnspecteerd en ingesteld zoals aange-
geven in de bijbehorende instructies.

Storing opsporen

Het is een goede werkwijze om eerst de rou-
te van de geleider te bepalen, voordat u pro-
beert de storing te vinden. Dat kan worden
gedaan met uiteenlopende RIDGID-opspo-
ringsapparatuur. Wanneer er tijdens het op-
sporen van de geleiderroute een ongebruike-
lijk aantal signaalverliezen optreden, kan dat
een indicatie zijn voor de locatie van het de-
fect in de geleiderisolatie. Gebruik daarnaast
zichtbare aanwijzingen en de voorgeschiede-
nis om de route van de geleider en mogelijke
storingslocaties vast te stellen.
Zodra de route van de geleider is bepaald,
kunnen de RIDGID FT-103 zender en FR-30
A-frame-ontvanger worden gebruikt om aar-
dingsstoringen in de geïsoleerde geleider op
te sporen. De zender model FT-103 wordt aan-
gesloten op de geïsoleerde geleider en geeft
een elektrische stroom af, de stroom lekt via
de defecte isolatie naar massa (aarde) en te-
rug naar de aardingspen. De ontvanger model
FR-30 detecteert de elektrische stroom naar
massa door de defecte isolatie. De storingsde-
tector met A-frame werkt alleen wanneer de
geleider contact maakt de aarde - hij werkt niet
wanneer de geleiders zich in leidingen bevin-
den. Gewoonlijk werkt de storingzoeker met
A-frame het beste in aarde. Het gebruik in gra-
vel, asfalt, beton of andere grondbedekkingen
levert wellicht niet zulke goede resultaten op.
De signaalsterkte bij de storing is afhankelijk
van de hoeveelheid stroom die daar weglekt.
Hoe groter het lek, des te groter de signaal-
sterkte.
78

De zender aansluiten

1. Koppel alle belastingen en aardingsaan-
sluitingen los van de te testen geleider en
alle naastgelegen geleiders om schade
door hoogspanning en verkeerde uit-
lezingen te vermijden. Beide uiteinden
moeten bekend en losgekoppeld zijn.
Door beide uiteinden van de geleider los
te koppelen, wordt het complete zender-
signaal door de storing geleid wat het op-
sporen van de storing verbetert.
2. Steek de meegeleverde aardingspen in
de aarde. Idealiter moet de aardingspen
in het verlengde liggen van de geleider, 1
tot 2 m (3' tot 6') van het uiteinde. Wan-
neer de omstandigheden dat vereisen,
kan de aardingspen naast de geleider
worden geplaatst. Plaats de aardingspen
niet boven de geleider. Het is niet raad-
zaam andere bestaande aardingen te
gebruiken, bestaande aardingen kunnen
ertoe leiden dat het signaal onbedoeld
wordt toegepast op kabels die niet het
doel vormen.
Bij een goede aarding is het traceersig-
naal krachtiger. Steek de aardingspen
voor een goede aarding zo diep mogelijk
in de grond. Vochtige grond levert een
betere aarding op dan droge grond. U
kunt de aarding verbeteren door de aar-
de rondom de aardingspen nat te maken.
Zo neemt de weerstand van het circuit af.
Terwijl vochtige aarde rond de aardings-
pen het circuit verbetert, mag de zender
niet in natte omgevingen worden ge-
bruikt, omdat hierdoor het risico van een
elektrische schok kan toenemen.
3. Zorg ervoor dat de zender uitgeschakeld is.
4. Sluit de ZWARTE meetkabel aan op de
aardingspen. Sluit het systeem altijd eerst
op de aardingspen aan.
5. Sluit de ZWARTE en de RODE meetkabels
aan op de zender.
6. Sluit de RODE meetkabel aan op de te
testen geleider (zie guur 9).