7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEMEN
1. D e sleutel staat in de
«DRAAIEN» stand, het
dashboard is niet verlicht, er is
geen geluidssignaal
2. D e sleutel staat in de
«DRAAIEN» stand, het
dashboard licht niet op, er wordt
alhoewel een geluidssignaal
gegeven
3. D e sleutel staat in de
«STARTEN» stand, het
dashboard licht op maar de
startmotor draait niet
4. D e sleutel staat in de «START»
stand, de startmotor draait maar
de motor slaat niet aan
5. E en moeilijke start of een
onregelmatige werking van de
motor
6. T ijdens het maaien is er een
krachtverlies van de motor
7. W anneer de snij-inrichtingen
ingeschakeld worden, valt de
motor uit.
8. H et controlelampje van de accu
gaat niet uit na enkele minuten
9. H et controlelampje van de olie
gaat branden tijdens het werk
(indien voorzien)
MOGELIJKE OORZAAK
De bescherming van de
elektronische kaart is in werking
getreden doordat:
– de accu niet goed is aangesloten
– de polen van de accu zijn
omgewisseld
– de accu is niet goed opgeladen
– d e zekering is doorgebrand
De bescherming van de
elektronische kaart is in werking
getreden doordat:
– d e kaart nat is
– de accu niet goed is opgeladen
– z ekering met onderbroken lading
– de accu niet goed is opgeladen
– t e weinig benzineaanvoer
– e r een defect in de ontsteking is
opgetreden
– e r brandstofproblemen zijn
– de rijsnelheid is te hoog ten
opzicht van de snijhoogte
– e r is geen toestemming tot
invoegen gegeven
– de batterij niet op de juiste
manier wordt opgeladen
– e r problemen zijn met de smering
van de motor
20
OPLOSSING
Zet de sleutel op stand «STOP» en
zoek de oorzaken van het defect:
– controleer de aansluitingen
(zie 3.4)
– controleer de aansluitingen
(zie 3.4)
– l aad de accu opnieuw op
(zie 6.2.3)
– v ervang de zekering (10 A)
(zie 6.3.5)
Zet de sleutel op stand "STOP"
en zoek de oorzaken van het
defect:
– d rogen met lauw/warme lucht
– l aad de accu opnieuw op
(zie 6.2.3)
– v ervang de zekering (25 A)
(zie 6.3.5)
– l aad de accu opnieuw op (6.2.3)
– controleer het niveau in de
benzinetank (zie 5.3.3)
– o pen de kraan (indien voorzien)
(zie 5.4.1)
– c ontroleer de benzinefilter
– c ontroleer of de bougiekap juist
bevestigd is
– c ontroleer of de elektroden niet
vuil zijn en of hun onderlinge
afstand juist is
– r einig of vervang luchtfilter
– m aak het bakje van de
carburateur schoon
– l eeg de benzinetank en vul met
nieuwe benzine
– controleer en vervang eventueel
de benzinefilter
– v erminder de rijsnelheid en/
of verhoog de stand van het
maaidek (zie 5.4.5)
– controleer of de
toelatingsvoorwaarden worden
gerespecteerd (zie 5.2)
– c ontacteer uw Verkoper
– Z et de sleutel onmiddelijk in de
«STOP» stand:
– c ontroleer het oliepeil ( 5.3.3)
– v ervang de filter (bij aanhouding
van het probleem dient er contact
te worden opgenomen met een
Contacteer uw Verkoper)