Murray 309008X51 Operator's Manual page 52

30” ce riding mower
Table of Contents

Advertisement

Available languages
  • EN

Available languages

  • ENGLISH, page 1
werpen, moet het zij- -uitworphulpstuk (2) als
volgt worden aangebracht:
1. Verwijder de twee vleugelmoeren (3) waar-
mee de mulchklep (1) vast zit.
2. Til de mulchklep (1) op. Plaats het zij- -ui-
tworphulpstuk (2) op dezelfde bouten waar-
mee de mulchklep (1) vast zat.
3. Zet het zij- -uitworphulpstuk (2) weer vast
met de vleugelmoeren (3).
4. Om te mulchen, verwijdert u het zij- -uitwor-
phulpstuk (2) en plaatst u de mulchklep (1)
weer terug op de maaibehuizing m.b.v. de
vleugelmoeren (3).
Bedienen van de maaierbehuizing
WAARSCHUWING: De mulchklep
heeft een veiligheidsfunctie. Haal
de mulchklep niet weg. De deflec-
tor zorgt er voor dat het uitgeworpen mate-
riaal naar de grond wordt geslingerd. De
deflector moet altijd naar beneden wijzen.
Als de deflector beschadigd is, moet deze
vervangen worden met een origineel ver-
vangingsexemplaar van een erkend service
center.
BELANGRIJK: Als u de maaierbehuizing be-
dient moet de gashendel altijd in de SNEL
stand staan.
1. Start de motor.
2. Zet de hoogte-instellingshendel in de stand
die u wilt. Hoog of dik gras moet u eerst in de
hoogste stand maaien. Daarna kunt u het in
een lagere stand maaien.
3. Zet de gashendel in de LANGZAAM stand.
4. Duw de mesbedieningshendel langzaam
naar de INSCHAKELEN stand.
5. Trap het koppelings/rempedaal (2) geheel in.
6. Zet de gashendel in een stand anders dan
de LANGZAAM stand.
OPMERKING: Zet de versnellingshendel
in de laagste stand als u dik gras aan het
maaien bent of met een grasopvangzak
werkt.
7. Laat het koppelings/rempedaal langzaam
opkomen.
8. Zet de gashendel in de SNEL stand. Als u
sneller of langzamer wilt gaan, moet u de ma-
chine stoppen en met behulp van de versnel-
lingshendel een andere snelheid uitkiezen.
9. Controleer dat de maaihoogte nog steeds
juist is. Maai een korte afstand en kijk naar
het gemaaide oppervlak. Zie de aanwijzingen
onder "Instellen van de maaibehuizing" in het
hoofdstuk Onderhoud indien de maaibehuiz-
ing niet egaal maait.
WAARSCHUWING: Rij met lage
snelheid om betere controle over
de machine te hebben.
Werken op hellingen
WAARSCHUWING: Rij nooit hellin-
gen op of af die te steil zijn om in
z'n achteruit te beklimmen. Rij
nooit loodrecht op hellingsrichting.
1. Zet de versnelling in de laagste snelheid
voordat u een helling op of af rijdt.
1741751
2. Verander de snelheidsinstelling niet en stop
niet, indien u zich op een helling bevindt. Als
u toch moet stoppen, trap het koppelings/
rempedaal snel in en trek de handrem aan.
3. Als u weer wilt gaan rijden, moet u ervoor
zorgen dat de versnellingshendel in de
laagste stand staat. Zet de gashendel in de
LANGZAAM stand en laat het pedaal lang-
zaam opkomen.
4. Als u van plan bent te stoppen of te starten
op een helling, moet u er altijd voor zorgen
dat er genoeg ruimte is voor de machine om
een stukje terug te rollen tijdens het los zet-
ten van de rem en het inschakelen van de
koppeling.
5. Wees erg voorzichtig bij het maken van
bochten op een helling. Om ongelukken te
voorkomen moet u de gashendel eerst in de
LANGZAAM stand zetten voordat u op een
helling gaat rijden en in het bijzonder als u
een bocht op een helling wilt maken.
Alvorens de motor te starten
Controleren van het oliepeil
OPMERKING: De motor werd in de fabriek
met olie gevuld. Controleer het oliepeil en
voeg zonodig olie bij. Zie de aanwijzingen
van de motorfabrikant voor de juiste olie-
soort.
1. Zorg dat de machine horizontaal staat.
OPMERKING: Controleer de olie nooit ter-
wijl de motor draait.
2. Controleer het oliepeil en volg de aanwijzin-
gen van de motorfabrikant.
3. Voeg zonodig olie bij tot dat het VOL streepje
bereikt wordt. De hoeveelheid benodigde olie
is op de peilstok aangegeven. Voeg niet te
veel bij.
Bijvullen van benzine
WAARSCHUWING: Gebruik altijd
een veilige jerrycan. Rook niet
tijdens het bijvullen van benzine.
Voeg alleen benzine bij in de frisse lucht.
Zet de motor af en laat deze eerst enige
minuten afkoelen.
(Figuur 12) Vul de benzinetank (1) tot de VOL
(2) lijn met gewone, ongelode benzine. Gebruik
geen super. Zorg dat de benzine vers en schoon
is. Gebruik van gelode benzine zal aanslag tot
gevolg hebben en de levensduur van de kleppen
verminderen.
Starten van de motor
WAARSCHUWING: Het electrisch
systeem heeft een voelschakelaar
in de bestuurdersstoelzitting die
controleert of de bestuurder in de stoel zit.
Dit systeem zal de motor laten afslaan
indien de bestuurder zijn stoel verlaat. In
het belang van uw eigen veiligheid moet u
ervoor zorgen dat dit systeem goed
functioneert.
OPMERKING: De motor zal niet starten tenzij
u het koppelings/rempedaal intrapt en de
mesbedieningshendel in DISENGAGE zet.
1. Trap het koppelings/rempedaal geheel in en
houd uw voet op het pedaal.
52
2. Zet de versnellingshendel in de neutrale (N)
stand.
3. Zorg ervoor dat de mesbedieningshendel in
de UITSCHAKELEN stand staat.
4. Zet de gashendel geheel naar voren in de
CHOKE of SNEL stand. Sommige modellen
hebben een aparte choke knop. Trek deze
choke knop geheel uit.
5. Zet het contactsleuteltje in de START stand.
OPMERKING: Als de motor niet aanslaat
na vier of vijf keer proberen, moet u de
gashendel in SNEL zetten. Probeer op-
nieuw te starten. Zie de TROUBLESHOOT-
ING tabel als de motor nog niet aanslaat.
6. Duw de gashendel langzaam naar de LANG-
ZAAM stand.
7. Zet de gashendel tussen SNEL en LANG-
ZAAM in om een hete motor te starten.
Tips voor het maaien en het gebruik van
de graszak
1. Controleer of de maaibehuizing vlak is voor
een optimaal gazon. Zie "Instellen van de
maaibehuizing" in het hoofdstuk Onderhoud.
2. De maaibehuizing kan alleen egaal maaien
als de banden de juiste hoeveelheid lucht
hebben. Controleer de bandenspanning.
3. Controleer het mes voor elke maaibeurt. Als
het krom of beschadigd is moet het onmid-
dellijk vervangen worden. Zorg er eveneens
voor dat de moer die het mes op zijn plaats
houdt goed vast zit.
4. Zorg dat het mes scherp is. Botte messen
hebben als gevolg dat de punten van het
gras bruin worden.
5. Maai geen nat gras en gebruik evenmin de
graszak. De maaier kan gemaaid nat gras
niet goed uitwerpen. Laat het gras drogen
alvorens te maaien.
6. Gebruik de linker kant van de maaier om een
kantje bij een obstakel bij te werken.
7. Kies de maairichting zodanig dat het afges-
neden gras over het gemaaide oppervlak
wordt uitgeworpen. Hierdoor wordt het afges-
neden gras beter verspreid.
8. Als u een groot gazon wilt gaan maaien, begin
dan met een paar bochten naar rechts te ma-
ken. Hierdoor wordt het afgesneden gras naar
binnen toe uitgeworpen en komt het niet bui-
ten het gazon terecht. Na één of twee rondjes
kunt u van richting wisselen en linkse bochten
gaan maken voor de rest van het gazon.
9. Als het gras erg hoog staat, kunt u het beste
twee keer maaien teneinde de belasting op
de motor te verminderen. Maai eerst met de
maaibehuizing in de hoogste stand en daar-
na nog eens in een lagere stand.
10. Zet tijdens het maaien de gashendel altijd in
de SNEL stand. Dit zorgt voor een betere mo-
torprestatie en een gelijkmatigere grasuitworp.
11. Als u een graszak gebruikt, moet de gashen-
del eveneens in de SNEL stand staan en de
versnellingshendel in z'n één of twee.
12. Beter maairesultaat verkrijgt u in lagere ver-
snellingen.
13. Maak na het maaien de boven- en de onder-
kant van de maaibehuizing schoon. Een
schone maaibehuizing helpt ook in het voor-
komen van brand.
nl

Hide quick links:

Advertisement

Table of Contents
loading

This manual is also suitable for:

309007x51a7800336

Table of Contents